Ik sprak een jonge, talentvolle schrijver die een lezing had gehouden voor een vriendengroepje van geslaagde industriëlen.
Hij had zich goed voorbereid en na de pauze vragen beantwoord en boeken gesigneerd. Het was wel een aardige avond geweest, maar hij had toch een vaag idee dat er een smet op rustte. Zijn verloofde had gehoord dat de organisator zijn fortuin in de wapenhandel verdiend had. Ze neigde naar afzeggen, maar dat vond hij vanwege de onzekerheid toch een overdreven maatregel.
Bovendien was de gage 1200 euro, het grootste bedrag dat hij tot nu toe met een voorlezing van een uur had verdiend. Hij had het ook al aan zijn ouders verteld, eenvoudige werklui, met wie Emma (de verloofde) niet zo goed kon opschieten. Hij vermoedde standsverschil, een ouderwets verschijnsel dat waarschijnlijk onuitroeibaar zal blijven. Hij herinnerde zich dat hij Emma bij hun eerste ontmoeting een mooi meisje vond, maar direct daarna aan de dichtregel van Christian Morgenstern had moeten denken: 'Die Möwen sehen alle aus, als ob sie Emma hiessen.'
Ze had een goede baan, ze verdiende veel meer dan hij, ze hielden het geld strikt gescheiden. De enveloppe met 1200 euro is hij onderweg naar huis kwijtgeraakt – onvindbaar. Hij was laconiek toen hij het me vertelde: 'Misschien toch iets met die wapenhandel.'