De dokter zegt dat wandelen een vijand van de aftakeling is. Omdat ik vanuit m'n bed ongehinderd door straatstenen of asfalt het bos in kan lopen, noem ik me een bosloper. M'n kortste rondje loop ik in drie kwartier, ik zie bijna nooit iets nieuws. Als ik iets nieuws zie, heeft het altijd met gevaar of dood te maken. Tot nu toe niet mijn eigen gevaar of dood, het speelt zich gewoonlijk af in het dierenrijk, wat weer eens duidelijk maakt dat je beter geen dier kunt zijn.
Trouwens, nu ik erover nadenk is het bij storm ook voor de mens beter het bos te mijden. Vooral als de bomen zwaar zijn van nieuw blad, zijn ze kwetsbaar, en ik dus ook. De weerberichten zijn dan ook mijn meest bekeken tv-programma's. Trouwens, op het moment dat ik dit schrijf, wordt er op advies van het KNMI een code oranje afgegeven voor Zeeland. Opluchting en leedvermaak hebben geen zin, de storm trekt door naar het noordoosten, waar mijn broze huis als doelwit wacht. Het blijkt mee te vallen, er zijn wat buien met klassieke bliksemflitsen, maar de enige schade is het uitvallen van de televisie, die haar nieuws via een schotelantenne uit het heelal haalt.
Het gebeurt allemaal tegelijk, de flits, de klap, het stilvallen van de pratende man die uitlegt waarom de vakbonden akkoord moeten gaan. Ikzelf zwijg ook, evenals de papegaai, die zelden z'n bek houdt. De stilte na een natuurramp maakt mij altijd somber – waar was dit nou voor nodig? Als ik had kunnen kiezen, had ik waarschijnlijk voor een bewegingloos leven gestemd. Zoals een steen op de bodem van een beek.