In de slaapkamer, boven mijn bed, hangt een
televisietoestel in een metalen constructie. Twintig jaar geleden keek ik er wel eens naar, maar sinds de komst van de schotel is het een dood apparaat geworden. Ik neem me al twintig jaar dagelijks voor: vandaag wordt het ontmanteld. Het blijft bij het uitspreken van het woord ‘ontmanteld’. (Een prachtig woord, mag wat mij betreft altijd blijven bestaan, wat er ook met de betekenis gebeurt.) In de televisiewinkel hoorde ik gisteren een magere bezoeker vragen of er ook gebruikte tv’s verkocht werden. De bediende schudde zijn hoofd met een medelijdende blik. Ik fluisterde de klant in het oor dat ik er nog een boven m’n bed had hangen.
Hij kwam op bezoek, we prutsten met ladders en katrollen, maar ook gezamenlijk bleek het een te zwaar karwei, het lukte ons niet, we
waren te oud en het was te warm. Hij gaf in z’n gekanker niet alleen het klimaat de schuld, hij trok een groot register open. Hij haalde een
beduimeld papiertje tevoorschijn met een tekst van Jeroen Brouwers over de plaats waar we ons bevonden, de Achterhoek. ‘De natuur is hier
erg mooi. Het is hier erg rustig. Het is net of dit Nederland niet is. Maar braaf, brááf! Het is hier van een niet te beschrijven, asgrauwe saaiheid, die al bij Arnhem begint en tot Groningen standhoudt. Kleurloze, vervelende stadjes,
Lochem... Ruurlo... Winterswijk... Zutphen... Van een levenloosheid, verschrikkelijk! Maar eigenlijk is dit op heel Nederland wel van toepassing.’
Ik legde hem uit dat dit literaire polemiek was, die je met een korrel zout moest nemen. Maar daar geloofde hij niets van, dit was de waarheid, geen zout te bekennen.