Ik ben geen systematische zoeker, ik ben een toevallige vinder. Ik sta met m’n kleinzoon (die een kop groter is dan ik) voor de boekenkast. Hij is zeventien, hij kan tekenen als Hokusai, hij heet Jack omdat zijn vader een Canadees is en hij vraagt of ik al die boeken gelezen heb. Ik zeg dat er niets droeviger is dan een boekenkast waarin alle boeken gelezen zijn. Hij blijft vragend kijken, ik zeg dat ik er veertig of vijftig niet gelezen heb.
Ik wijs een boek aan, het is De immoralist van André Gide. Dit is een boek dat ik zestig jaar bezit en nog nooit heb gelezen. Ik ben er een week geleden in begonnen en ben op de helft. Omdat ik het niet goed begrijp, lees ik steeds langzamer. Dan ziet Jack De laatste onvergankelijke woorden van Timothy Findley. Tot mijn plezier kan ik hem vertellen dat Findley een Canadees is en dat ik het boek twee keer gelezen heb, omdat ik het zo goed vond. Hij lacht tevreden, hij heeft twee nationaliteiten, en hoewel mij dat pure winst lijkt, heb ik ook wel eens gehoord dat het negatief kan uitpakken en dan tot grote onzekerheid leidt (wie ben ik?).
Ik lees ’m een klein fragment voor dat ik kenmerkend vind. ‘Denk aan de zee. Stel je voor dat op een zomerse namiddag iets mysterieus naar het oppervlak stijgt – zich even laat zien en weer is verdwenen, voordat het kan worden thuisgebracht.
De mensen aan het strand zitten onder hun parasols, lui en loom. De helft slaapt. Van de andere helft hebben misschien twee of drie het ding gezien. Geen van hen wijst; geen van hen schreeuwt. Geen van hen heeft het lef. Zij kunnen zich tenslotte vergist hebben. Tegen het einde van de middag herinnert men zich het ding – wat het ook was – nauwelijks nog.’
Ik zwijg, hij ook. Hij vraagt wat hier nou zo goed aan is. Ik zeg dat we de objectiviteit maar moeten laten schieten. Ik praat alleen maar over mijn eigen smaak. Ik zal de allerlaatste zinnen ook nog voorlezen.
‘Zo laat men het ding dat naar het licht steeg, naamloos weer ondergaan: een vorm die traag door een droom beweegt. Bij het ontwaken herinneren wij ons enkel nog de ontzagwekkende verschijning, terwijl een sluimerende schaduw in het schemerdonker ons van de andere kant van de rede toefluistert: “Ik ben hier. Ik wacht.”’
Peinzend verlaat Jack de kamer. Ik ben in een heel andere stemming, ik heb voor het eerst gemerkt dat rede in deze zin ‘ratio’ kan betekenen, maar ook ‘buiten de haven’. Tel uit je winst.