A.L. Snijders over slangen en hun gif.

Een gifslang op tafel is een feest als je het op de televisie ziet. Voor de gasten aan tafel is het minder leuk, ze schrikken en vluchten weg. Freek Vonk heeft de slang meegenomen om aandacht te vragen voor het hoge sterftecijfer door slangenbeten. Niet in ons land of in België, maar in veel tropische landen, waar het zelfs de belangrijkste doodsoorzaak is. Hij heeft de slang met een eenvoudige haak uit een ton gevist en op tafel gelegd. Het dier is uit z’n doen, het weet zich geen raad met de mensen, de felle lampen, de vreemde geluiden. Het wil terug naar de woestijn, het regenwoud of het moeras waar hij geboren is en gelukkig was, tot Freek Vonk op bezoek kwam. Hij organiseert een congres voor deskundigen uit de tropische landen.

Wij weten zo langzamerhand hoe deze processen verlopen. We wonen in het belangrijkste land ter wereld als het gaat om grootschalige voedselproductie. We kunnen de natuur niet z’n gang laten gaan, we grijpen in. We gebruiken gif tegen insecten die ons dwarszitten. De kenners weten wat er gaat gebeuren, maar ze houden hun kennis binnenshuis. Veel later lees ik in de krant dat er bijna geen insecten meer zijn en dat daardoor ook de boerenzwaluwen en grasmussen verdwijnen. Als er stemmen klinken om dit proces te stoppen, protesteren de boeren, de voedselproductie moet op peil blijven. En als dat niet kan zonder gif, dan maar met gif, we moeten onze welvaart toch verdedigen?

Freek Vonk probeert intussen de slang te dwingen zijn gif af te staan. Hij drukt achter de kop zijn bek open in de hoop dat de twee forse giftanden in één bijtbeweging hun werk zullen doen. Het lukt niet, de slang blijkt zelf te kunnen beslissen wat er gebeurt. Freek is enthousiast dat de slang zich niet laat dwingen.

Mijn gedachten gaan uit naar een bezoek aan een luguber vrachtschip, dat onbewoond in een kleine haven lag. In het donkere ruim stonden glazen bakken met grote slangen. De man die ze voerde, vroeg of ik er een keer bij wilde zijn. Ik dacht niet na, ik volgde mijn natuurlijke nieuwsgierigheid, maar werd verrast door het voedsel, levende ratten. Het panische rennen, het onafwendbare lot. Voor de man die ze voerde, was het werk, hij was onverstoorbaar. Ik had niet de indruk dat hij zich verkneukelde. Ik bleef niet lang, ik hoopte dat de herinnering zou vervagen, maar dat was niet het geval.