Op 10 mei was ik in Zutphen waar honderd mensen Mei van Gorter voorlazen. Het begon om 12.30 uur en eindigde om 18.30 uur. De inleiding werd gehouden door Piet Gerbrandy, dichter en professor klassieke talen. Ik was onder de indruk van zijn losse, populistische aanpak van het gedicht en zijn maker, Herman Gorter, die ook Latijn en Grieks kende.
Terwijl ik met instemming en jaloezie naar Gerbrandy luisterde (ik zou ook graag professor klassieke talen hebben willen zijn, hoewel ik moet bekennen dat ik op dit moment niet eens zeker ben van de constructie ‘zou hebben willen zijn’), werd ik afgeleid door het ingehouden mopperen van een chagrijnige intellectueel. Hij hoorde niet bij de voorlezers, hij zat er echt voor z’n plezier, z’n ergernis hoorde bij een gelukkig leven. Het was inderdaad een prachtige omgeving, in de achtertuin van een groot, eeuwenoud huis. We keken naar de dikke, middeleeuwse muur die de stad ooit had beschermd tegen Gelders krijgsvolk of Deense Vikingen.
De dag was verdeeld in zes blokken van een uur. Na het eerste uur sprak ik de mopperaar aan en vroeg of hij zijn gedrag wilde veranderen of gewoon wilde vertrekken als hij zich niet als een gemiddeld cultuurmens kon gedragen. Hij vroeg wat een gemiddeld cultuurmens was en ik antwoordde natuurlijk: ‘Ik.’ Hij nam daar geen genoegen mee en noemde me een opschepperige hypocriet. Mei van Gorter was een chaotisch gedicht, een ratjetoe van stijlen, op veel plaatsen volstrekt onbegrijpelijk. Dat had Gerbrandy ook al gezegd, maar die was er niet zo negatief over geweest.
Het gesprek nam trouwens een onverwachte wending toen de mopperaar vertelde dat hij twintig jaar leraar klassieke talen was geweest, en dat zijn kritiek juist deze aanpak betrof, het voorlezen door mensen die van niks wisten, voor wie de voorgedragen passage het enige was wat ze ooit van het gedicht gelezen hadden. We verlieten het culturele trefpunt voortijdig, ik omdat ik het koud had gekregen, hij omdat hij een televisietoestel naar zijn zoon moest brengen. Op de parkeerplaats vroeg hij me of ik hem wilde helpen het zware apparaat van de achterbank naar de kofferbak te tillen. Het ding was inderdaad ontilbaar, het was waarschijnlijk vervaardigd in de begindagen van het tv-tijdperk. Ik vroeg of hij een nieuwe had gekocht. Hij zei dat hij was opgehouden met kijken, het was voorbij, de cultuurmens in hem kon het niet langer verdragen.