De man die de versnipperaar bracht, was gisteren ook al geweest, hij had een briefje onder de deur geschoven. Ik beschouwde het als een teken dat ik nog niet moest beginnen met de vernietiging van m’n archief. Maar de man had
andere gedachten, hij zou het nog een keer proberen. En omdat hij dat ook deed, zit ik nu dus met het forse apparaat in een langwerpige kamer papier te versnipperen. Dat is steeds het slot van wikken en wegen, een weemakend proces. Zo was ik begonnen met het idee dat ik geen brieven zou wegdoen, en vooral geen brieven die over de liefde gingen. Om sentimentele redenen kreeg de liefde uitstel. Zo was er meteen al een brief van een meisje met wie ik enkele jaren in dezelfde klas zat, weliswaar niet bij alle vakken, maar toch genoeg voor bloei en neergang van een liefde. Toen ik tijdens de bloei merkte dat ze zich op schoolfeesten ook liet kussen door populaire kandidaten uit hogere klassen, maakte ik het uit, hebberig en bekrompen als ik was. Ik ben pas later ruimdenkend geworden, toen het voor haar te laat was.
En nu zit ik dus met zo’n brief in m’n handen die ik toch lees – de verwijten die ze me maakt zijn redelijk, ik kan er niet veel tegen inbrengen. Maar wat me in deze brief bijzonder treft, is een citaat dat ze haalt uit het werk van Paustovski, die over het mislukkende huwelijk van Isaak Babel schrijft: ‘Ik bedacht dat er in de wereld niets gelukkigers bestond dan harmonie tussen twee mensen die elkaar na staan en niets verschrikkelijkers dan het wegsterven van de liefde...’
Ze las dus Paustovski, terwijl ik toen nog nooit van die schrijver gehoord had en waarschijnlijk ook nog nooit iets had gelezen van Isaak Babel.
Na de middelbare school verloor ik haar uit het oog, maar na jaren dook ze op bij de televisie, ze maakte programma’s en verscheen ook wel eens op het scherm. Terwijl ik nu met haar vergeten brief in mijn hand bij de versnipperaar zit, verbaast het me niet dat ik die nog even terzijde leg.