Ik schrijf hem terug dat ik bevriend ben met een man die dezelfde opvattingen koestert als hij. Hij is een Nederlander, maar woont al zijn hele leven in Frankrijk. Hij is niet fanatiek in zijn oordeel over onze tijd, hij kijkt met gepaste afkeer naar de televisie en bezoekt jaarlijks het hoofdklooster van de Benedictijnen, waar hij dan een paar weken logeert, terwijl hij hun levenswijze als een schaduw volgt. Hij is van mening dat alles in onze eigen cultuur te vinden is en dat je het beste thuis kunt blijven. Ik weet niet precies wat hij verstaat onder thuis, ik denk niet dat hij bedoelt dat je je hele leven in Edam moet blijven wonen als je daar geboren bent, ik vermoed dat hij het rijk van Karel de Grote bedoelt.
Hij woont in een bergachtige streek, waar hij als boer zijn geld verdient. Zijn geestelijk leven houdt hij op peil door de Thora in het Hebreeuws te bestuderen. Daartoe rijdt hij één keer per week ’s avonds langs smalle bergpaden naar een verborgen dorp waar een gepensioneerde dominee aan een kleine groep getrouwen uitlegt hoe de Thora verstaan moet worden. Het gezelschap bestaat uit beschaafde mensen die overdag een apotheek of een boekhandel beheren.
Zij zouden natuurlijk de tekenen van de tijd beter verstaan als zij nu en dan Nepal zouden bezoeken en zich bezig zouden houden met zenboeddhisme of taoïsme, maar deze mensen vormen een onderstroom, en dus is de Thora hier op zijn plaats. De bijeenkomst duurt van acht tot tien uur en het gebeurt niet zelden dat men slechts een of twee regels leest, omdat ook alle annotaties van de passus besproken moeten worden. De cultuur is geen vijver, de cultuur is een spleet in de aarde.
Ik weet niet of de tv-kijker tevreden is met mijn antwoord, vooral de laatste zin is onduidelijk. Wat trouwens wel de bedoeling is.