Hoewel dit ook geen goed voorbeeld is, want ik hoorde er voor het eerst van op school tijdens de geschiedenislessen. Het was dus eeuwen geleden gebeurd en ik liet me door het ingehamerde naoorlogse vooruitgangsgeloof (alles zou nu alleen maar beter worden) gemakkelijk op een dwaalspoor brengen. Het kan trouwens ook mijn aangeboren optimisme zijn, ik merk vaak dat pessimisten dichter bij de waarheid komen dan optimisten.
Hoe dan ook, ik gaf Saddam Hoessein de schuld toen ik naar een programma keek over de ondergang van de Hof van Eden. Volgens Kefah Allush, de reiziger die onze zegsman is, moeten we deze tuin situeren in het gebied van de Eufraat en de Tigris.
Het was een paradijselijk moerasgebied waar de Moerasarabieren de laatste zesduizend jaar woonden. De recentste inwoners waren tegenstanders van Saddam Hoessein, die hen effectief verjoeg door dijken te bouwen die het water van de Eufraat omleidden, waardoor het gebied droogviel. De bewoners die de daaropvolgende moordpartijen ontliepen, keerden na de onderdrukking mondjesmaat terug.
Nu woont er nog tien procent van de oorspronkelijke bevolking. Het is een zwaar leven in rieten onderkomens die langzaam wegzakken in het water en dus steeds opgehoogd moeten worden. Bovendien is een groot deel van het moeras aan het verdrogen vanwege de dammen die Turkije en Iran in de rivieren hebben gebouwd. Wat je altijd hoort en nooit goed tot je door laat dringen blijkt waar: de grote strijd zal om het water gaan.
Kefah Allush rijdt ook rond met een ambtenaar, een man die werkt bij het natuuragentschap. Hij ziet er keurig uit, hij legt uit hoe het zover heeft kunnen komen. Hij bukt zich en verzamelt een handvol kogels en patronen, hij vertelt dat hij ook in dit gebied geboren is – ontsnapt aan de soldaten van Saddam Hoessein. Hij huilt en terwijl hij naar de verroeste patronen in zijn hand kijkt zegt hij: ‘Het is niet zomaar iets, het is een tragedie.’