Voor mij niet, ik kende het niet, nooit gelezen, nooit gehoord. Het ging om een man die zomaar, onverwacht, uit het niets een vrouw op straat had doodgeslagen. Een uur tevoren was hij nog rustig geweest. Een zorgmijder, dat was het woord.
De taal is een stad, je woont er, je kent hem, maar je komt niet in alle straten en buurten. En de zorg is een humaan monster aan het worden. Je weet dat we allemaal door de zorg verzorgd worden, maar je denkt dat het eens zal afvlakken. Dat is niet zo, tot je verrassing merk je dat de zorg steeds zorgzamer wordt. Je vergelijkt de zorg met een hond, en omdat je weet dat je een slapende hond niet wakker moet maken, houd je je gedeisd, je houdt je zelfs stil op het moment dat je wilt schreeuwen. Daar komt nog bij dat je ook een beetje dankbaar bent, je bent ook blij dat er zo goed voor je gezorgd wordt. Je bent blij dat de lantaarn licht geeft als je door de steeg loopt, en dat je geld krijgt van de belastingdienst voor je kind dat naar de crèche gaat. Je weet eigenlijk niet hoe je je verhoudt tot de verzorgingsstaat. De burgemeester van Leeuwarden had natuurlijk de bevoegdheid moeten hebben de zorgmijder bij de hand te nemen en de deur met een discrete klik achter hem te sluiten. Dan zou die vrouw nu nog leven. Maar met die bevoegdheid zou hij mij te zijner tijd ook uit mijn huis kunnen halen, omdat de buren hem zouden vertellen dat ik zulke vreemde opvattingen had over de teloorgang van kleine, dagelijkse vrijheden. Ik denk vaak aan de eenzame boer die op zijn 85ste jaar voor zijn bestwil werd opgehaald door de zorg. Dat ging niet vlekkeloos, hij had zich met een geweer verschanst op de hooizolder, hij schoot op de zorg. Het was een doodstille zomerdag, de agenten stonden op honderd meter achter dikke bomen. Zelfs de knallen maakten een vredige, sprookjesachige indruk.
De burgemeester van Leeuwarden gebruikte het woord uit de losse pols, hij had er geen moeite mee, voor hem was het routine.