Onze man in Teheran is op bezoek bij Grote Bek. Grote Bek staat op de eerste rij bij alle demonstraties en schreeuwt daar drie leuzen: dood aan Amerika, dood aan Israël, dood aan Engeland. Hij is van mening dat iedere Iraniër die het niet met hem eens is zijn mond moet houden of het land moet verlaten of een paar meter touw moet kopen om zich op te hangen. Onze man in Teheran gaat kameraadschappelijk met Grote Bek om, hij zit bij hem achterop zijn motorfiets, op weg naar een demonstratie. Aan de muur in het huis van Grote Bek hangen twee portretten van hoge islamitische geestelijken en een portret van Omar Khayyam. Deze laatste heeft een glas wijn in zijn hand en wordt geflankeerd door een mooie vrouw. Ik lees al mijn hele leven de kwatrijnen van Omar Khayyam, in de vertaling van J. H. Leopold. Lang geleden stelde ik aan een uit Iran gevluchte leerling (die in de kortste keren vloeiend Nederlands sprak) een oerstomme vraag: ‘Ken je Omar Khayyam?’ Hij zei: ‘Dat is hetzelfde als ik aan u vraag of u wel eens van Rembrandt heeft gehoord.’ Omar Khayyam leefde in de elfde eeuw, na tien eeuwen wordt hij nog steeds gelezen in Iran, iedereen kent hem.