Ik vroeg me af wat ik had moeten doen als hij geweigerd had. Fysiek geweld, dat ligt voor de hand. Vechten is de meest natuurlijke reactie bij een conflict. Ik heb het niet vaak gedaan, op dit gebied had ik een laag zelfbeeld (deze uitdrukking bestond gelukkig nog niet in de jaren zestig). Ik zou niet hebben gevochten, ik koos voor directe emigratie. Van school linea recta naar IJmuiden en dan met de eerst mogelijke boot voor altijd naar Zuid-Amerika.
Er kwam een reactie op dit verhaal, ik ontving een brief van een jongen die op dezelfde school leerling was geweest. Hij had mij ook als leraar gehad, maar in een andere lichting. Hij schreef over een soortgelijk incident. Ik citeer hem: ‘Niet zolang geleden namelijk overkwam mij als docent in diezelfde “kleine universiteitsstad” ook zo’n incident. Tijdens een college zat een jongen – waarschijnlijk met dezelfde karakteristieken – zo te klieren met zijn buurman dat ik niets anders kon doen dan hem wegsturen. Maar zou dat goed gaan? Dezelfde onzekerheid over de afloop (voor wie zouden de andere 248 studenten partij trekken?). Hetzelfde cruciale secondenverloop. Maar gelukkig: ook dezelfde afloop. Wat zou het mooi geweest zijn als ik die jongen uit “Cruciaal” was geweest en de rol van beide kanten al een keer voorgespeeld had gezien. Dan had ik al geweten dat de boosdoener zou vertrekken.’
Ik schreef hem een briefje terug waarin de zin: ‘Ik schrik wel van een belangrijk detail in je verhaal. Dat je college geeft aan groepen die bestaan uit 249 studenten. Dat je iemand uit zo’n horde durft te verwijderen maakt je tot een moedig man. Ik bewonder je.’
Ik realiseer me dat ik wel weet dat de universiteiten sinds de jaren zestig zijn uitgegroeid tot geweldige monsters, maar het beeld dat ik me herinner is van een andere orde. Toen ik ging studeren, betaalde ik 120 gulden en liep naar de kamer waar de eerstejaars zaten, het waren er vijftien.