Bij het lezen van een roman beland ik soms op de ventweg. Mijn ogen blijven lezen maar mijn gedachten dwalen af. Als ik het merk, kan ik terugkeren naar het verhaal, ik kan zelfs terugbladeren. In Tussen kunst en kitsch toont een man drie banden met brieven die Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) naar de Royal Society in Londen stuurde. Daar kon men Nederlands lezen. De deskundige vertelt ons wat over de prestaties van de autodidact Van Leeuwenhoek en vraagt aan de eigenaar van de brievenboeken hoe hij ze in bezit heeft gekregen. De man blijkt zelf wetenschapper te zijn, een kenner van het stollen van bloed – hij heeft de boeken van zijn vader gekregen. Hij vertelt dat zijn vader na een eenvoudige opleiding een eenvoudige baan had, maar daarnaast zijn hele leven studeerde. Hij zegt: ‘Op zijn zeventigste promoveerde hij bij mij en gaf me bij die gelegenheid de boeken.’
Dit is zo’n fantastische wending dat ik me afvraag of ik heb zitten dromen. Ik kan natuurlijk terugkijken via ‘uitzending gemist’, maar dat doe ik niet, een vader die op zijn zeventigste promoveert bij zijn zoon, dat laat ik me niet afnemen.