Op vrijdagavond rijd ik in een taxi in Brussel. (Iemand die me kent, vraagt retorisch: jij, in Brussel?)
Het verkeer is een rups van gestold metaal en beweegt nauwelijks. De ambulance en de politie maken ongehoord lawaai – likkende vlammen, bij hun snerpende nadering kruipt iedereen weg in putten en portieken. Op de Grote Markt maken duizenden Japanners met camera’s op stokjes foto’s van zichzelf terwijl de eeuwen onverstoorbaar wachten tot alles voorbij zal zijn. Ik weet hoe het is twintig jaar te zijn en met je meisje te lopen op de Grote Markt in Brussel. Alsof je een ei vindt in een art-
decopaleis met pornoplaten in de vesti-
bule.
Ik ben in België op bezoek, omdat ik uitgenodigd ben voor radio Klara. De taxichauffeur die me ’s middags naar het omroepgebouw heeft gebracht, zet me af bij een ingang. Daar laten ze me niet binnen, het is de Franstalige afdeling. Ik maak buitenom een flinke omweg naar de Vlaamse ingang, terwijl ik er binnendoor in enkele minuten zou zijn geweest.
Het blijkt de taalstrijd te zijn. Ik ben in een echt land, een land met een taalstrijd.