Een man staat voor een huis en kijkt naar binnen door de gordijnloze ramen. Het loopt tegen middernacht, er is geen maan of straatverlichting. Er is zelfs geen straat, de man staat op het pad dat bij het huis hoort, hij wordt verlicht door het huis. Ik heb mijn hond uitgelaten in het bos en als ik terugloop, zie ik de man staan. Ik sta stil en kijk naar de man die in mijn huis kijkt, een patstelling.
Plotseling blaft mijn hond, de man schrikt, hij ziet ons op de grens van het licht. Ik praat met hem, hij woont in een tijdelijke woning in de buurt. Ik vraag hem niet waarom hij in mijn huis kijkt, ik begrijp dat wel, hij is nieuwsgierig.
Kennissen vragen mij regelmatig of ik niet bang ben om op zo’n afgelegen plek te wonen. Ik antwoord altijd dat ik pas bang ben als het gevaar zich toont, niet eerder.
In Opsporing verzocht zei de dochter van Els Borst dat het niet paste bij haar moeder om vermoord te zijn. Toen ik dat hoorde vroeg ik me af of het bij mij paste om vermoord te zijn. Ik kon de vraag niet beantwoorden, maar sloot de deuren vroeger dan anders.