Een zeikwijf, noemde Youp van ’t Hek tv-maker Nicolaas Veul, toen die in zijn column op VPRO.nl kritiek leverde op Van ’t Heks gebruik van het woord ‘pisnicht’ in NRC Handelsblad. En daarmee was de kous wat de cabaretier betreft af. Maar Veul denkt daar anders over. Hij was al van plan een documentaire te maken naar aanleiding van de boeken The Velvet Rage (Alan Downs) en The Straight Jacket (Matthew Todd), over de traumatische gevolgen van het als jonge homo in de kast zitten. Het pisnichtincident met Van ’t Hek gaf dat plan een nieuwe impuls en voegde een paar vragen toe aan de film: wat is het effect van homograppen en -scheldwoorden? En wat bedoelen mensen die ze bezigen er nou echt mee?
We spreken Nicolaas Veul (1984) tijdens de opnameperiode van Pisnicht: The Movie. Hij heeft al verschillende homo’s geïnterviewd over hun tijd in de kast en mensen op straat gevraagd naar hun mening over homoseksualiteit. De tv-maker gaat ook nog naar een debatles op een middelbare school, en komt net terug van een bezoek aan een Amsterdamse voetbalclub. Een confronterende sessie, zoals deze hele film confronterend voor hem is: Veul, zelf homo, is onderwerp en journalist tegelijkertijd. En de ongezouten mening van de jonge voetballers laat hem niet onberoerd.
Met zijn persoonlijke film Pisnicht: The Movie reageert Nicolaas Veul op Youp van ’t Hek, Johan Derksen en al die anderen die homograppen en -scheldwoorden verdedigen. Veul omschrijft de documentaire als een homofilm voor hetero’s die nog grappig is ook.
Je mocht in de kleedkamer van de voetbalclub filmen. Wat hoorde je daar?
Veul: ‘Homograppen en voetbal gaan hand in hand, dus dat was logischerwijs de eerste plek om te gaan filmen: welke grappen hoor je in de kleedkamer, en wat zit erachter? Een voetbalclub is natuurlijk dé plek die je vroeger altijd meed als homo, ik tenminste wel. En toen stond ik daar opeens midden in de kleedkamer tussen 25 jongens in tenue... “Ja,” zeiden ze, “we slaan elkaar op de billen en we noemen elkaar homootje, maar we bedoelen er echt niks mee, we zijn niet homofoob.” Daarop vertelde een jongen dat hij in de tv-serie SpangaS twee jongens zag zoenen, wat hij niet oké vond, want “dan leer je jonge mensen dat dit kan”. Ik zei: “Je leert dat niet van tv, je wordt ermee geboren.” En toen zei een andere jongen: “Als jij hier zou voetballen en je ging met ons douchen, dan zou je alleen maar naar onze piemels kijken.” En vervolgens: “Jij reageert emotioneel, dat is vrouwelijk, dat zouden wij mannen nooit doen.” En ik weer: “Maar je hebt het over mij. Al jouw associaties gaan over mijn seksualiteit en allemaal zijn ze negatief: hoe denk je dat dat voelt?” Toen werd het helemaal stil. De coach en het team hadden altijd gedacht: joh, het is toch een grapje, doe niet zo moeilijk. Maar toen hoorden ze dus de echt homofobe denkbeelden die er bij sommige jongens achter zaten. De coach zei toen: “Ik schrik dat deze ideeën bij een paar van mijn mannen leven. En dat kleurt wel even de ervaring.”’
Wat doen zulke interviews met je?
‘Soms word ik er boos van, soms verdrietig, soms laat ik het gewoon van me af glijden. En ik ben er ook blij mee, omdat het eerlijke gesprekken zijn. “Ik schrik ervan dat je dit zegt,” zeg ik dan, “maar bedankt voor je eerlijkheid.” Het laat wat zien, en dat is goed. Daar ben ik dan heel blij mee als filmmaker, maar thuis moet ik er af en toe nog wel even om janken. Met deze film wil ik een heel goed antwoord formuleren op Youp van ’t Hek en op Johan Derksen, en op al die andere mensen die zeggen: je moet niet zo zeiken, het is maar een grapje. Wat is daar het antwoord op? De cijfers over de geestelijke gezondheid van lhbt’s in Nederland liegen er sowieso niet om: veel vaker dan hetero’s denken ze aan zelfmoord of kampen ze met verslavingsproblematiek, en nog veel vaker zijn ze eenzaam. Er is dus echt een probleem, en aan de andere kant hoor je: we zijn hier toch tolerant, wat zeur je nou? Ik maak deze film echt in de hoop dat het voor de nieuwe generatie homo’s beter wordt. Dus moet ik heel goed, en met humor en scherpte, laten zien dat er echt iets aan de hand is. Het is geen betoog om nooit meer een grap te maken, maar het is wel een soort bijschrift bij homograppen. Ik merk trouwens in mijn eigen vriendenkring al een verandering. We maakten die grappen ook vaak samen, dan dacht ik: ik doe even mee, je wilt ook niet de moeilijk ste zijn. Maar soms ging het te ver, en dan ben je opeens toch weer die gekke vieze ander, met alle vooroordelen die daarbij horen. En het omdraaien lukt niet: maak maar eens goeie heterograp – het is niet shameful. Het is schaamtevol voor een man om vrouwelijk te zijn, om gek te praten, om met je uiterlijk bezig te zijn. In die schaamte zit de humor; daar is geen equivalent voor bij hetero’s, en dat maakt het toch scheef. Ik was vroeger ook van het kamp “gewoon die grapjes laten gaan”. Ik dacht: ik parkeer die shit gewoon, want ik heb er geen zin in.’
Waardoor veranderde je van gedachten over homograppen?
‘Ik las het boek The Straight Jacket en dat raakte me diep. Ik besefte dat ik zelf ook getekend ben door die periode in de kast. En ik dacht: wat is het eigenlijk bizar en verdrietig dat jonge homo’s dit moeten meemaken. Voor mij is dit echt een nieuwe emancipatiegolf, dat we durven zeggen: oké, we hebben nu gelukkig onze rechten, maar we willen ook sociale acceptatie en zelfacceptatie. Het is niet van: Arie Boomsma belt aan, je komt uit de kast, je zwaait met een vlag op een boot en je bent er. Nee, je moet nog een hele weg bewandelen met jezelf. Omdat je je hele leven die boodschap hebt mee gekregen: je bent anders, je bent minder, een homo is vies, een homo is grappig, gênant, je wilt het niet zijn, doe niet zo gay, #nohomo... Denk niet dat kinderen dat niet horen. Die slaan het op en denken: oké, ik hou dit weg. En dan hou je dus een essentieel deel van jezelf weg: dat wat zich juist moet ontplooien en vrij moet zijn. Dat is verloren tijd. Het kan verloren tijd zijn die je lekker weer inhaalt, maar het kan ook verloren tijd zijn waarin je wegdrijft van jezelf. En dan heb je later drugs nodig of andere verslavingen, want je hebt een trauma. Ik denk wel dat ik een trauma heb. Natuurlijk niet van het kaliber oorlogstrauma, maar ik ben wel te lang opgegroeid met stress en een slecht zelfbeeld.’
Hoe ging dat dan in je jeugd?
‘Al voordat ik begreep dat ik gay was, wist ik: er is iets mis met mij. Ik voldeed niet aan het beeld van de machojongen. Mijn vader – hij zit ook in deze film – was een sportfanaat en ik was een watje, hij snapte daar niks van. Die machoopvoeding gaf me een heel onveilig gevoel: ik was niet de jongen die ik moest zijn. Mijn homoseksualiteit stopte ik diep weg, en daar gaat dan eigenlijk al je energie in zitten. Als ik het woord “homo” ergens hoorde – en iedereen riep dat op school voortdurend – werd ik lijkbleek en begon ik te trillen: ooh, mijn geheim... Ik weet nog dat ik een droom had over EgbertJan Weeber, de acteur. Die keek me in een strandtent heel lang aan, en ik werd helemaal verliefd wakker, dat was mijn droom. Toen heb ik op mijn knieën voor het eerst tot God gebeden: genees me, laat het niet zo zijn! Later ben ik best lang in therapie geweest om een basis te krijgen, om te leren wie ik was, omdat ik toch een hele periode heb gemist. Ik verdoofde mezelf als tiener ook door veel te gamen. De homo’s die ik voor de film interview vertellen precies zulke verhalen, en je hart breekt gewoon. Een vriend van me dacht als kind bijvoorbeeld: als ik groot ben verhuis ik wel naar Amerika en ben ik daar homo, dan heeft niemand een probleem. Dat vertelde hij me nu pas voor het eerst; het is niet zo dat gays hier voortdurend gesprekken over hebben. En ik moest er gewoon van janken: die arme jongen in de knoop met zijn geheim, die een oplossing zocht in emigreren... Terwijl het gewoon gaat over wie je bent, en dat is zó kut, dat kinderen nog steeds zo’n weg moeten afleggen. Ik zou zo graag zien dat we tegen jonge lhbt's zeggen: je bent er, gefeliciteerd, goed gedaan! Dat we díe taal ontwikkelen, in plaats van: pisnicht, homo, flikkertje, is-grappig-moet-tochkunnen-je-moet-niet-zeuren.’
Je film heeft een activistische boodschap, maar die wil je wel met humor brengen. Gaat dat samen?
‘Ja, dat ik ageer tegen homograppen betekent niet dat ik niet van grappen hou. Mijn films zijn eigenlijk altijd best wel grappig, of hebben in elk geval iets komisch. Dat geldt ook voor Pisnicht: The Movie. Die scènes bij de voetbalclub zijn behalve heftig ook heel geestig: ik ben daar Kuifje in het hol van de leeuw. En ik word weleens boos, maar we hebben ook gewoon contact. Dat contact en dat contrast, dat is heel leuk. Het is leuk om te praten met iemand die compleet anders denkt en om daar jouw werkelijkheid tegenover te zetten.
Ik wilde eerst ook voor de film in gesprek met NRC Handelsblad over Youps column, maar dat plan heb ik laten varen, omdat ik me anders toch een soort homopolitie voel en dat ben ik niet. Het gaat er echt niet om dat je niks meer mag zeggen! Wél is het hoog tijd dat de groep die altijd tandenknarsend in de hoek naar die grappen en scheldwoorden zat te luisteren er ook iets over te vertellen krijgt. Maar Pisnicht: The Movie is ook een film met veel liefde voor hetero’s: we hebben hele leuke heteromannen gesproken die de geweldigste dingen zeggen, die tot inzicht komen of het soms gewoon belachelijk vinden – daarin zit ook veel lol. Ik wil per se geen zielige zeikfilm maken.’