Volgens de Javaanse moskeeleider Ustad Jazir zijn dialoog en acceptatie het antwoord op fundamentalisme. Maar is zijn handelswijze opgewassen tegen de radicalisering in het land? Een verslag van reizend journalist Anne Corré.

‘Dani daar is van Hizbullah, een plaatselijke radicale moslimbeweging hier in Yogyakarta.’ Moskeeleider Ustad Jazir wijst naar een klein kamertje, waarin een stevige jongen voor een decor van schoonmaakspullen achter een computer zit. ‘Hij maakt de moskee hier schoon, in ruil daarvoor krijgt hij een werkplek.’

De regel is simpel: in de Jogokariyanmoskee kun je rijst, medische hulp, een werkplek of zelfs een studielening krijgen. Als er in ruil daarvoor maar geen geweld gebruikt wordt, de Indonesische traditie van tolerantie geaccepteerd wordt en ieder een zinvolle bijdrage levert aan de moskee. ‘Dani organiseert hier bijvoorbeeld debatten tussen radicale en gematigde leiders’, vertelt Jazir. Want radicalisering, dat is in Jazir’s ogen voornamelijk ‘een antwoord van kansarme mannen en vrouwen op een steeds liberaler wordende samenleving.’ Een antwoord waar hij een weerwoord op probeert te geven, door de lokale radicale groeperingen binnen zijn moskee te betrekken. ‘Op die manier heb ik zicht op wat ze doen, kan ik ze weerhouden van geweld’, zegt Jazir. ‘En ik bied ze kansen.’

In de turquoise moskee in Yogyakarta lopen ze daarom door elkaar: gematigde en radicale moslims, van traditioneel Indonesisch tot Arabisch georiënteerd. Op de voorgevel staat het er in twee talen: Masjid Jogokariyan. De open ruimte nodigt uit om elk moment langs te komen. Een groepje jongens blijft er nog lang na het gebed, gebogen hangend over hun scooters. Jazir noemt zichzelf gematigd moslim, net zoals het overgrote deel van de Indonesische moslims dat doet. ‘De traditionele Indonesische Islam is een tolerante, gematigde islam’, legt hij uit. En dat maakt het een apart schouwspel. Want die radicale islam, daar heeft de gemiddelde bewoner van het grootste moslimland ter wereld het niet zo op.

Moskeeleider Ustad Jazir

Radicalisering

Sinds de val van Soeharto in ‘98 is in Indonesië een groeiend aantal radicale moslimgroeperingen actief. Het zijn groepen die zich regelmatig met geweld en intimidatie keren tegen zaken die tegen de islam ingaan. Groepen ook, met een Arabisch georiënteerde islam als grondslag. ‘De meeste moslim-radicalen gaan naar scholen waar in het Arabisch lesgegeven wordt’, vertelt Jazir. ‘Zij kennen de islam uit Arabische geschriften. Hun denkwijzen druisen in tegen die van de traditionele, tolerante Indonesische islam.’ Niet zelden moeten christenen, sjiieten, maar bijvoorbeeld ook communisten het daarom ontgelden.

De aanhang van deze radicale groepen bestaat slechts uit een klein deel van de Indonesische moslims, maar de impact is groot. Zo neemt het aantal gewelddadige incidenten van ‘knokploeg’ Front Pembela Islam (FPI) nog steeds toe. Discotheken worden kort en klein geslagen, minderheden worden belaagd. Moslim-radicalen van terreurgroep Jemaah Islamiyah pleegden in het verleden aanslagen op hotels in Jakarta en dansclubs op Bali. In 2002 kwamen hier nog ruim tweehonderd mensen bij om het leven. De groep wordt in verband gebracht met Al Qaida. Kortom, Indonesië heeft al enige tijd ervaring met de strijd tegen moslimradicalisme. Moskeeleiders als Ustad Jazir op hun eigen, kleine schaal.

Islamitische Staat

Afgelopen zomer kreeg die strijd een nieuwe dimensie. De opkomst van de Islamitische Staat is ook in Indonesië een veelbesproken onderwerp. Een aantal radicale groeperingen, waaronder Jemaah Islamiyah, sprak onlangs haar openlijke steun voor terreurgroep IS uit. Andere radicale groepen keerden zich juist fel tegen het terreur-geweld van IS, waaronder het FPI. In augustus kondigden de Indonesische autoriteiten een officieel verbod op het gedachtengoed van IS aan. Daarmee namen zij overduidelijk afstand van het gedachtengoed, dat tegen de grondbeginselen van de Indonesische staat in gaat. Genoeg stof voor discussie dus, zelfs onder moslimradicalen.

Zo staat Dani in de Masjid Jogokariyan-moskee bekend als fanatiek voorstander van shariawetgeving en een Indonesisch kalifaat. Tegelijkertijd spreekt hij zich openlijk uit tegen IS: ‘Een kalifaat kan nooit met geweld worden afgedwongen. Dat dient te worden opgericht met steun van een meerderheid van moslims.’ Het verbod op IS vindt hij wel te ver gaan. ‘Iedereen moet zijn of haar radicale ideeën uit kunnen dragen’, stelt hij. ‘Wat die ook mogen zijn.’

Heilige oorlog

Toch verdwenen ook uit de moskee onlangs drie jongens naar Syrië. Ustad Jazir praat er open over en zijn moedeloosheid schemert tussen de regels door. ‘Het is een groep jongens die minder op binnenlandse doeleinden en meer op de heilige strijd om de soennitische islam gericht is’, vertelt hij. ‘Zij zien de oorlog die nu in Syrië en Irak woedt als een strijd van ongelovigen tegen de soennitische islam. Uit solidariteit voor hun soennitische broeders zijn zij daarom naar het Midden-Oosten vertrokken. Om mee te vechten in een wereldwijde jihad.’ Precies voor díe groep houdt Jazir zijn hart vast.

Want hoewel het verbod op IS en de veroordelende houding van de Indonesische bevolking ervoor zorgt dat radicale groepen zich matigen, jaagt het diegenen die hun openlijke steun aan IS betuigen tegen zich in het harnas. ‘Wanneer terugkerende jihadi’s niet geaccepteerd worden in onze samenleving en de nieuwe regering van Jokowi een steeds liberaler beleid voert, dan zou die groep nog wel eens een groot gevaar kunnen vormen’, zegt Jazir. Halverwege de jaren tachtig voltrok zich eenzelfde scenario: zo’n 350 Indonesische radicale moslims vetrokken toen naar Afghanistan om te vechten en sloten zich bij thuiskomst bij terreurgroepen als Jemaah Islamiyah aan. Verschillende aanslagen volgden. ‘Het is niet ondenkbaar dat zoiets weer zou kunnen gebeuren’, aldus Jazir.

De Jogokariyanmoskee

De-radicaliseren

Het verschil is echter dat de Indonesische veiligheidsdiensten inmiddels goed zicht op terreurnetwerken hebben. Zuhairi Misrawi, islamkenner en islamitisch activist: ‘De Indonesische autoriteiten hebben alle kennis in huis als het gaat om controle en monitoring en voeren die ook goed uit’, zegt hij. Eventuele grote aanslagen kunnen daarom eerder worden onderschept. ‘Maar de Indonesische overheid kent ook uitstekende de-radicaliseringsstrategieën, die zelden worden ingezet’, zegt Misrawi. ‘Terwijl die juist hard nodig zijn.

Wat Zuhairi Misrawi en ook Ustad Jazir betreft is dat de zwakte van het huidige Indonesische beleid. Volgens officiële cijfers zijn er op dit moment meer dan vijftig jihadi’s naar Syrië en Irak vertrokken. Onofficiële bronnen melden dat het er driehonderd zijn. Op het aantal Indonesische moslims een kleine groep, maar volgens Jazir genoeg om je zorgen om te maken. ‘Om die groep zal iemand zich straks moeten bekommeren’, zegt hij. ‘Want wie ze simpelweg niet accepteert, sterkt ze in hun strijd.’

De-radicaliseren dus. Maar hoe? ‘Dialoog en acceptatie’, zegt Jazir. Volgens hem zijn dat de belangrijkste ingrediënten in het de-radicaliseringsproces, die landelijk nog weinig ingezet worden, maar op kleine schaal wel werken. In de Masjid Jogokariyan-moskee van Ustad Jazir bijvoorbeeld worden jongens als Dani geaccepteerd. Hun ideeën worden wel bediscussieerd, maar niet veroordeeld. Integendeel: Jazir houdt een levendig debat in stand. In de moskee is Dani welkom om vanachter zijn computer zijn ideeën te verwezenlijken. Tussen de bedrijven door brengt Jazir hem Indonesisch, tolerant, nationalisme bij. ‘Ik leer ze de geschiedenis van Indonesië’, zegt Jazir trots. Uit een grote bak in zijn kantoortje haalt hij een stripboek. ‘Hierin wordt de oorsprong van onze islam uitgelegd, voor kinderen.’

Voor jongens als Dani lijkt die benadering inderdaad te werken. Hizbullah is een groep in Yogyakarta die net als vele andere radicale groepen bekend staat om haar intimiderende acties. Maar op dit moment is Dani met lokale autoriteiten in gesprek om een aangepaste, lokale islamitische wet in te voeren. ‘Uiteindelijk hoop ik dat de hele wereld inziet dat de soennitische islam het ware geloof is’, zegt hij. ‘Maar hier in Indonesië kan ik een begin maken.’