Begin 2010 interviewde de VPRO Gids Van Bruggen en Hornstra al eens. Het ging toen vooral over de bijzondere wijze waarop ze hun reizen financierden, via crowdfunding. Plannen hadden ze genoeg, er moesten nog zoveel plekken worden bezocht, tentoonstellingen georganiseerd, publicaties gemaakt. Hoe is het hen sindsdien vergaan? ‘We hebben op verzoek een keer een cursus gegeven aan de schaatsploeg van tvm,’ zegt Van Bruggen. ‘Irene Wüst en Sven Kramer waren erbij, en nog wat medaillekandidaten, wie precies weet ik niet, want ik heb er niet zo veel verstand van, een tweeling ook, maar de naam...’
En waren ze een beetje geïnteresseerd?
‘Er kwamen geen vragen in ieder geval. Maar ze zouden nu iets kunnen weten over de wereld die zich achter de Spelen bevindt. Ze hebben het tot zich genomen.’
Een miezerige zondag vlak voor oudjaar, een vrijwel leeg cafe ergens aan het water. Arnold van Bruggen is alleen gekomen, Rob Hornstra zit in het buitenland. Voor ons op tafel ligt hun Atlas, een schitterend boekwerk met foto’s van soms desolate, soms lieflijke landschappen, van vervallen flatgebouwen en raadselachtig lege interieurs. Maar het boek bevat vooral ook veel portretten van de mensen die Van Bruggen en Hornstra in die jaren ontmoetten: een man met een tatoeage van Stalin op de borst, een melancholiek uit zijn ogen kijkende dorpsimam. Foto’s van stripteasedanseressen en politiefunctionarissen, van opstandelingen en schoolkinderen. En als hij nou het verhaal van het Sotsji-project aan de hand van een aantal van die persoonlijke verhalen moest vertellen?
‘Dit is Gennadi Kuk.’ Van Bruggen wijst op een foto van een oude man met een ingevallen gezicht en een felle blik in de ogen (zie foto hierboven). ‘Kuk woonde in zo’n piepklein dorpje ergens in de bergen waar nu geskied gaat worden. Een vrijwel autarkisch levende gemeenschap: wat landbouw, honing en bessen. Vlak voor zijn huis liep een riviertje. Daar had hij zelf een kabelbaantje overheen getrokken. Terwijl hij al ver in de tachtig was ging hij nog elke ochtend via dat kabelbaantje naar de overzijde. Daar had hij wat akkerland, een paar koetjes, een geit. En toen op een dag verscheen dat leger van graafmachines. Want er moesten tunnels komen, en wegen, etc. Hij heeft als een don quichot geprobeerd dat tegen te houden. Vergeefs natuurlijk. Hij stond er ook alleen voor. Zijn buren keerden zich tegen hem. Zagen hem als een oude gek. Als er niet tegen te vechten is, laten we er dan vooral zoveel mogelijk van profiteren, dat was hun houding. Het levert tenslotte banen op. En het is ook wel een beetje de Russische houding, fatalistisch: je kunt de dingen toch niet veranderen, dus probeer er maar mee te leven. Maar Kuk kwam steeds met eindeloze stapels papieren aanzetten. Dat had hij allemaal op zijn bureau liggen. Dan pakte hij ergens weer iets tussenuit en zei: kijk dan, deze wet, hier staat het... en hier, deze papieren gaan over eigendom en... Maar uiteindelijk was het allemaal irrelevant.’
En nu, woont hij er nog?
‘In een soort schuurtje, achter het huis van zijn zoon.’
En het kabelbaantje?
‘Dat gebruikt hij nog steeds. Maar zijn landje is wel deels afgegraven. Er zijn betonnen wanden gebouwd. Er lopen nu hoogspanningskabels, er zijn tunnels gekomen, en service roads.’
Heeft hij er dan tenminste iets aan verdiend?
‘Nee, want de grond was niet van hem. In de Sovjet-Unie bestond geen particulier eigendom. Veel mensen zijn in de jaren negentig maar een beetje gaan bouwen, een huisje, een hotelletje, hebben grond simpelweg in gebruik genomen. Af en toe staken ze dan een bureaucraat wat roebels toe. Maar toen de Spelen kwamen, konden ze geen eigendomspapieren overleggen en waren ze alles kwijt. Kuk is echt een tragische figuur. De laatste keer dat we hem zagen, was hij dementerende. De afbraak van zijn land betekende ook zijn geestelijke afbraak.’