De in Nederland meest verkochte dichtbundel van het jaar 1967 was “…en Vietnam…”, eenenveertig gedichten (met een tijdtafel van de Westerse bemoeienissen met Vietnam) van de Duitstalige dichter Erich Fried, vertaald door Gerrit Kouwenaar en uitgegeven door Moussault’s Uitgeverij te Amsterdam.
Er werd in die dagen vaak uit voorgelezen tijdens de veelvuldige protestbijeenkomsten tegen de oorlog in Vietnam. Op de spandoeken, die in de anti-Vietnam-demonstraties werden meegedragen, stonden dikwijls zijn regels Speelgoed omlaag gooien/in plaats van bommen gekalkt.
Het literaire fonds van Moussault’s Uitgeverij bestaat niet meer, maar de duizenden exemplaren van …en Vietnam… zijn ruim veertig later kennelijk nog in handen van hun eerste eigenaars. De bundel is ook antiquarisch nauwelijks te vinden.
De oorspronkelijke titel ervan luidt und Vietnam und en de gedichten zijn opgenomen in de Gesammelte Werke van Erich Fried, vier delen dundruk (drie poëzie, één proza), uitgegeven door Verlag Klaus Wagenbach in Berlijn.
Fried werd in Wenen geboren. Zijn ouders waren Oostenrijkse joden. In maart, 1938, enkele dagen na de zogenaamde Anschluss – waarbij Oostenrijk door Hitler-Duitsland werd ingelijfd – bezweek de vader van Erich tijdens een Gestapo-verhoor. Diezelfde week zagen de zoon en de moeder kans via België naar Engeland te ontkomen. Daar werden ze opgevangen door een Duitse vluchtelingenorganisatie, die in Londen actief was. Erich publiceerde zijn eerste gedichten in Duitstalige exil-tijdschriften en zijn debuutbundel Deutschland verscheen bij in 1944 bij een van de uitgevers ervan. Na de dood van zijn moeder besloot hij, ook na afloop van de oorlog, in Engeland te blijven, waar hij inmiddels een baan had bij de Worldservice van de BBC.
Fried legde een enorme productiviteit aan de dag. Hij schreef naast gedichten ook hoorspelen en een roman en vertaalde voor ‘gezuiverde’ Duitse uitgevers werk van T.S. Eliot, Dylan Thomas, Graham Greene, de sonnetten van Shakespeare en een aantal van diens toneelwerken voor Duitse theatergezelschappen. Fried trad geregeld zelf in Duitsland op en liet 'Duitse onderwerpen’ ruimhartig (en vaak kokend van woede) in zijn eigen werk toe, maar hij weigerde om zich in zijn oude taalgebied te vestigen. Dat maakte, dat hij de herstellende Rudi Dutschke (de Berlijnse studentenleider, die bij een aanslag zwaar gewond was geraakt) in Londen een tijdelijk maar beschermd onderdak kon bieden. De afstand tot zijn eerste taal had, vond hij waarschijnlijk terecht, ook een heilzame invloed op zijn gepolijste taalgebruik. Het werd ogenschijnlijk eenvoudiger, maar ook steeds virtuozer.
Na Kouwenaars vertaling van und Vietnam und was Fried eind jaren zestig ook in Nederland een populaire dichter, bijna jaarlijks te gast bij het Rotterdamse Poetry International. Kouwenaar werd er zijn vaste vertaler. Hij herinnert zich hoe hij in Fried’s werk een taalverwantschap ontdekte met Bertolt Brecht. 'Met Brecht was ik vertrouwd, ik had al veel van diens toneelwerk voor Nederlandse gezelschappen vertaald en het was alsof ik dat meteen herkende toen ik met het werk van Erich Fried kennismaakte. We konden het later trouwens ook persoonlijk buitengewoon goed met elkaar vinden.'
Pas kort voor zijn dood besloot Fried Londen voorgoed te verlaten. Hij overleed in 1988 in een kliniek te Baden-Baden.
De Oostenrijkse dichter Erich Fried (1921–1988) schreef naast gedichten ook hoorspelen en een roman en vertaalde voor ‘gezuiverde’ Duitse uitgevers werk van o.a. T.S. Eliot, Dylan Thomas en Graham Greene. In de Dode Dichters Almanak het gedicht 'Hoffnung'.