Defensie heeft in de aanloop naar het dodelijke mortierongeluk in Mali systematisch regelgeving die de veiligheid van munitie moest waarborgen niet nageleefd. Toch is het handelen van Defensie of ambtenaren nooit strafrechtelijk onderzocht. ‘De overheid kan zeggen: bij mij kan je niet terecht’.

Uit tot op heden vertrouwelijk feitenonderzoek van de marechaussee naar het mortierongeval in Mali dat in 2016 het leven kostte aan de militairen Henry Hoving en Kevin Roggeveld komt indringend naar voren hoe er in aanloop naar het ongeluk jarenlang met veiligheid van munitie is omgegaan. Betrokkenen schetsen in vele pagina’s getuigenverklaringen die door Argos zijn ingezien hoe Defensie jarenlang niet voldeed aan de regels. Zij spreken van een ‘systeemprobleem’. Dat kwam volgens hen door een gebrek aan capaciteit voor het testen van munitie, maar het gebeurde ook onder druk van de Defensieleiding op momenten dat munitie bijvoorbeeld snel mee moest op missie. ‘Als er op generaalsniveau besloten wordt dat er iets gebeurt, dan kunnen wij hoog en laag springen maar dan gaat het toch gebeuren’, aldus een van de burgermedewerkers die betrokken waren bij het vrijgeven voor gebruik van de fatale mortiergranaten.

De fatale granaat was er één uit een partij 60-millimeter mortiergranaten die jaren eerder met spoed was aangeschaft in Bulgarije. ‘Wat ik mij ervan kan herinneren is dat wij in eerste instantie hebben geprobeerd de boel tegen te houden’, zegt één van de medewerkers. Dat had volgens hem als reden dat het aan tijd ontbrak om de munitie een zogeheten typeclassificatie te laten ondergaan. Zo’n verplichte typeclassificatie houdt in dat munitie zodanig wordt getest dat technische fouten zoveel mogelijk worden uitgesloten, bijvoorbeeld met trilproeven en technische controles. Wat ook uit het marechaussee-onderzoek blijkt: er was volgens onderzoekers van Defensie zoveel mis met de mortiergranaten dat deze de typeclassificatie zeer waarschijnlijk niet zouden hebben doorstaan. Zelfs als daarbij de uiteindelijke technische oorzaak van de fatale explosie op dat moment niet aan het licht zou zijn gekomen. 

Geen vervolging

Toch besloot het Openbaar Ministerie op basis van het feitenonderzoek van de marechaussee eerder dit jaar geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Volgens het OM was het niet mogelijk om vast te stellen of individuele Defensiemedewerkers verantwoordelijk waren voor het ongeval, of een eindverantwoordelijke aan te wijzen. Enerzijds is er volgens het OM onduidelijkheid over de precieze technische oorzaak van de explosie en daardoor over de factoren en handelingen die hieraan mogelijk hebben bijgedragen. Anderzijds hebben te veel mensen en Defensieonderdelen zich gedurende vele jaren beziggehouden met het proces van aanschaf, controles, vrijgeven en opslag van de mortiergranaten. 

Klap

De nabestaanden van Henry en Kevin strijden al jaren voor onderzoek naar de schuldvraag. Zij ervaren de beslissing van het OM als een klap in hun gezicht. De nabestaanden en hun advocaat Michael Ruperti deden in 2018 aangifte van onder meer dood door schuld - expliciet ook tegen Defensie als organisatie - nadat eerdere verwachtingen dat de schuldvraag zou worden onderzocht niet werden waargemaakt. Het drama is voor hen ook nu nog ‘allesbehalve afgesloten’, zo laten ze weten.

De afgelopen jaren zijn meerdere interne en externe onderzoeken gedaan naar de oorzaak van de explosie en de veiligheidscultuur binnen Defensie. De bekendste is het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2017. De OVV concludeerde dat Defensie tijdens de missie in Mali ernstig tekort geschoten was in onder meer het garanderen van de veiligheid van de mortiergranaten. Deze waren ondeugdelijk en ook toen al kwam naar voren dat de typeclassificatie niet was uitgevoerd. Dit leidde tot het vertrek van minister Jeanine Hennis van Defensie en Commandant der Strijdkrachten Tom Middendorp. 

Schuldigen

Dat de politieke en militaire top verantwoordelijkheid heeft genomen is voor de nabestaanden niet voldoende. ‘Hennis had niet hoeven opstappen, zij is niet zelf schuldig. De minister weet helemaal niets van wat er op de werkvloer gebeurt’, zeggen Greetje Groenbroek en Kees Roggeveld, de moeder van Henry Hoving en de vader van Kevin Roggeveld. Behalve gerechtigheid - zij willen dat schuldigen zich voor de rechter verantwoorden - hopen de nabestaanden dat zo’n onderzoek belangrijke vragen zal beantwoorden en helpt om herhaling van fouten te voorkomen. ‘Hoe is het zover gekomen en wie heeft dit zo geregeld? Dan pas weet je zeker: dit is er gebeurd, de dader heeft een tik op de neus gehad en het zal niet meer op dezelfde manier gebeuren. Pas als je de rotte appels uit de fruitmand haalt, los je het op’, aldus de families. 

Zij en hun advocaat Ruperti zijn inmiddels een zogeheten artikel 12-procedure gestart, waarmee zij via de rechter het OM alsnog willen dwingen om strafrechtelijk onderzoek te doen. De nabestaanden en hun advocaat willen onder meer dat er wordt gekeken naar het handelen van hogergeplaatsten, commandanten en hoge ambtenaren die verantwoordelijk waren voor het niet naleven van de regels. Zij zijn door de marechaussee niet gehoord. 

Extra stap

Emeritus hoogleraar strafrecht en voormalig raadsheer van het gerechtshof Den Bosch Theo de Roos is het op dat punt met de nabestaanden eens. De Roos heeft delen van het onderzoek door de marechaussee gelezen en stelt dat het goed was geweest als het OM een extra stap had gezet. ‘Had ook andere verantwoordelijken, mogelijk verantwoordelijke commandanten, gehoord. Dan was er meer aan waarheidsvinding gedaan dan nu. Dan hadden we een completer beeld gehad. En dat is voor de nabestaanden ook belangrijk’, aldus De Roos. ‘Ook al ligt het complex. Dan moet je ook kijken: wie is nou de hoogst verantwoordelijke? Want het is heel onbevredigend om ondergeschikten aan te pakken, die vaak klem zaten.’ Hoewel De Roos in tegenstelling tot het Openbaar Ministerie aanknopingspunten ziet voor een strafrechtelijk onderzoek, benadrukt hij dat het ook daarna nog geen gelopen race zal zijn om met succes individuele ambtenaren strafrechtelijk te vervolgen.

Immuniteit

De aangifte van de nabestaanden tegen Defensie als geheel ligt daarom voor de hand, omdat er door Defensie als organisatie zoveel fouten zijn gemaakt. De Staat is echter immuun voor strafrechtelijke vervolging. Dit komt door een uitspraak van de Hoge Raad uit de jaren 90, het Volkel-arrest. Deze immuniteit vloeit voort uit de gedachte dat de overheid alleen in het algemeen belang handelt, dus niet tegen het algemeen belang kan werken en dus ook níet strafrechtelijk aansprakelijk kan zijn, legt Eerste Kamerlid van de PvdA en oud-rechter Jeroen Recourt uit. ‘Dat is een doctrine die in theorie misschien klopt. Maar in de praktijk zien we natuurlijk dat het níet zo is. Dat de overheid ook níet in het belang van burgers kan handelen, níet in het algemeen belang kan handelen.’

Volgens Recourt kan ook de overheid grote en grove fouten maken. ‘En zoals we ook in deze zaak zien: je kan dat dan heel moeilijk op individuele ambtenaren vastprikken. Want die hebben allemaal maar een deel van de verantwoordelijkheid. Of de causaliteit kan bijvoorbeeld niet bewezen worden. Je kan al die stapjes die leiden tot individuele aansprakelijkheid niet stellen. Maar die causaliteit hoeft, als je de overheid aanspreekt, niet op die manier vastgesteld te worden. Dus je kan ook nog eens makkelijker veroordelen. Je hebt eerder je bewijs rond.’

Als Tweede Kamerlid verdedigde Recourt een initiatiefwetsvoorstel dat de immuniteit van de Staat moest inperken. In 2013 nam de Tweede Kamer dit voorstel aan. Maar twee jaar later strandde de wet op één stem in de Eerste Kamer, tot grote spijt van Recourt. ‘Dat vond ik ontzettend jammer, want je houdt onrecht over. Je krijgt dus op dit moment: óf individuen worden gepakt, óf niemand. En uiteindelijk ontspringt de overheid die voor het geheel, voor al die puzzelstukjes samen verantwoordelijk is, de dans. En dat is doodzonde.’ 

Buiten schot

Recourt vindt de Mali-zaak een voorbeeld van een kwestie waarbij de Staat zeer waarschijnlijk strafrechtelijk de dans is ontsprongen. ‘Er is iets goed misgegaan. Individueel is niemand aansprakelijk en de overheid kan zeggen: ja, maar bij mij kan je niet terecht. En dat betekent dat de verantwoording weliswaar publiek is genomen, maar strafrechtelijk blijft de stoel akelig leeg.’

Ook emeritus hoogleraar De Roos zou het toejuichen als de immuniteit van de Staat wordt ingeperkt. Het is volgens hem niet uit te leggen dat in Nederland ministeries niet vervolgd kunnen worden, maar bijvoorbeeld gemeenten wel. Daar komt volgens De Roos bij dat een zaak als het mortierongeluk aantoont dat de behoefte aan strafrechtelijk onderzoek groot is bij nabestaanden. ‘Daar kom je dan aan tegemoet. Een oordeel van de strafrechter, waardoor precies wordt vastgesteld: wie heeft wat fout gedaan? Waarom is mijn dierbare gestorven? Wie is daarvoor verantwoordelijk te houden? Wat is daar dan fout gedaan? Wat is daar nagelaten? Ik denk dat dit een hele reële en belangrijke behoefte is. En ja, die moet je niet voor een deel van dit soort feiten uitsluiten.’

Reactie Defensie

Argos heeft enkele punten uit het marechausseeonderzoek voorgelegd aan Defensie. Het ministerie laat weten: ‘Defensie beschikt niet over het onderzoeksdossier van de Koninklijke Marechaussee (KMar), die dit onderzoek in opdracht en onder gezag van het Openbaar Ministerie heeft uitgevoerd. Vandaar dat Defensie ook geen uitspraak kan doen over beelden uit dit onderzoek van de KMar. Daarnaast is het, hangende de artikel 12-procedure bij het Hof, ook niet aan Defensie om hier uitspraken over te doen.’ Wel zegt het ministerie: ‘Na een inhaalslag ligt het percentage van afgeronde typeclassificatiedossiers inmiddels boven de 90 procent. De overige typeclassificatiedossiers zijn gedeeltelijk compleet. Alleen op basis van een operationele noodzaak kan er door de Commandant der Strijdkrachten, op basis van een technisch advies met risicoanalyse, een besluit worden genomen over tijdelijke vrijstelling van de typeclassificatie.’ 

Er zijn naar aanleiding van de fouten in aanloop naar het mortierongeval geen disciplinaire straffen uitgedeeld aan militairen of burgermedewerkers, blijkt uit antwoorden van Defensie op vragen van Argos. 

Het Openbaar Ministerie wilde geen vragen beantwoorden omdat de procedure om vervolging af te dwingen nog loopt.