Het solo getokkel van Makan “Badjé” Tounkara op de ngoni (4-snarige luit) doet me denken aan de guembri uit de gnawa-muziek van Marokko. Oorspronkelijk is de guembri een bas-ngoni uit West-Afrika; geen gekke gedachte dus. De vette bastonen op de darmsnaren van de ngoni maken in de track erna plaats voor de sprankelende kleine ngoni. De ngoni wordt vaak gezien als de oerversie van de banjo. In Mali heeft de hier welbekende Bassekou Kouyaté deze luit verder ontwikkeld zodat ze niet onderdoet voor de elektrische rockgitaar. Door de akoestische sfeer van het album lijkt het alsof Badjé een originele versie van de ngoni gebruikt, maar ook híj heeft het snaarinstrument aangepast, namelijk door er drie snaren bij te spannen.
Badjé is een jali, een telg van een griotfamilie. Zijn grootvader is de beroemde ngonispeler Djeli Baba Sissoko (1922-2001), die door zijn tijdgenoten erkend wordt als een pionier. Badjé zelf heeft met klinkende namen als Salif Keïta en Baba Maal gespeeld. Samen met de griotzanger Kassé Mady Diabate was hij te gast in Vrije Geluiden op NPO1. Op Daba, zijn derde album, worden rustgevende instrumentale stukken afgewisseld met zang van hemzelf en de zangeressen Awa Tounkara en Fatoumata Kouyaté. Een verrassend divers album waar de Afrikaanse blues vanaf druipt!
Daba - Makan ‘Badjé’ Tounkara
muziek waar de Afrikaanse blues vanaf druipt
Makan ‘Badjé’ Tounkara en Kassé Mady Diabate in Vrije Geluiden
Charlie Crooijmans
De muziek mag van haar zowel in de diepte als in de breedte gaan - zo breed als de aarde rond is, het liefst contrastrijk of anders een beetje luchtig.