Voodoo in New Orleans

Leendert van der Valk ,

De wortels van de voodoo worden zichtbaar tijdens carnaval in New Orleans, Mardi Gras. In de zwarte volkswijken eren de Black Indians met muziek en rituelen hun Afrikaanse voorouders: Ooh Na Nay!

NRC 6 maart 2014
 

auteur: Leendert van der Valk

'Wake up! It’s Mardi Gras morning y’all! Hoowhee!” Een man in skeletkostuum danst op stelten door de straten van Treme, de oudste overwegend zwarte wijk van New Orleans. Het is nog donker, half zes ’s ochtends. De steltloper wordt gevolgd door twee drummers en vier andere skeletten. Een van hen draagt een doodshoofd van papier-maché, een ander slaat met een bot waar nog vlees aan zit op verkeersborden en kliko’s.

Bewoners komen slaperig uit hun huizen om de North Side Skull and Bones Gang te begroeten. Zo gaat dat al sinds 1819 in New Orleans. De traditie kwam vanuit Afrika via Haïtiaanse slaven naar de stad waar het een plek vond in de carnavalstraditie. De lopende skeletten symboliseren de overgang tussen leven en dood en daarmee de mogelijkheid om in contact te komen met goden en voorouders.

Mardi Gras, het carnaval van New Orleans, staat bekend om de parades en de straalbezopen studentes die hun borsten laten zien in ruil voor plastic kralenkettingen, maar in de nog altijd gesegregeerde stad is dat een overwegend blank toeristenfeest. In de zwarte wijken gaat het niet om het vangen van zo veel mogelijk ‘throws’ vanaf paradewagens, maar om zogenaamde second line-tradities die zowel extravagant als geheim zijn. Ze hebben diepe sociale en spirituele wortels. De leden laten er niet graag veel over los.

De herrie van de Skull and Bones Gang markeert het begin van een dag waar een jaar lang voorbereiding aan voorafging. Dat geldt vooral voor de Mardi Gras Indians in hun uitbundige uitdossing. Na de skeletten horen zij met tientallen tribes naar buiten te komen om te laten zien dat hun Big Chief ‘the prettiest’ is, om te zingen in een taal die alleen zij begrijpen. Maar dit jaar is het anders. De hardnekkige kou in Amerika heeft zelfs het diepe zuiden te pakken gekregen, wat in New Orleans tot waterkoude regen leidt, die de hele dag aanhoudt. Daar zijn de Indians niet op berekend.

Big Chief

Bij wijze van uitzondering laat Big Chief David Montana van de Washtenaw Nation heel kort zijn huiskamer zien waar al maandenlang aan het pak wordt gewerkt. „Je mag heel even kijken, maar geen foto’s.” De pakken mogen niet gezien worden voordat de Indians echt naar buiten komen. „Maar ik denk dat we niet gaan dit jaar. De pakken kunnen niet tegen regen.”

Hij werkt aan een roze flamingopak dat bestaat uit honderden kraaltjes. In de huiskamer zitten verschillende leden te werken, met naald en draad. Kraaltje voor kraaltje, veer voor veer, ze worden met flosdraad bevestigd op het pak dat tot veertig kilo kan wegen. Het naaien gaat meestal gepaard met eindeloze zang en de repetitieve beat van de tamboerijn.

De Mardi Gras Indians, of Black Indians, zijn geen indianen, maar sympathiseren met de oorspronkelijke bewoners omdat ook zij werden onderdrukt door blanken. De carnavalstraditie van het verkleden is bloedserieus. De eerste Indians verschenen rond 1885 in de straten. Pas sinds enkele jaren geven ze af en toe een inkijkje in hun cultuur, meestal via de muziek.

Zoals tijdens indian practice, de zondag voor Mardi Gras, traditioneel de laatste oefendag. Zesendertig uur voor het belangrijkste moment in het jaar verraadde nog niets dat Big Chief Kevin Goodman van de Flaming Arrows misschien wel een van the prettiest zou zijn. In de tuin van een buurtkroeg in de 7th ward, kijkt hij die avond wazig uit zijn ogen. Goodman heeft een stevige joint tussen zijn gouden voortanden geklemd. In plaats van zijn pak draagt hij een pruik met sluik zwart indianenhaar. „Over anderhalve dag moet ik klaar zijn. Het gaat erom dat je laat zien wie het mooiste is, wie het beste danst en zingt.”

Hij geeft een klap op zijn tamboerijn en houdt die schuddend omhoog. De intimidatie begint wanneer de eerste andere tribes op de practice arriveren. Elke zin die hij schreeuwt wordt beantwoord met tamboerijnklappen, zang en gejoel van zijn tribe die rondom hem staat.

Goodman: „We be coming down on Mardi Gras morning.”

Tribe: „Indians, here we come.”

Andere tribes beantwoorden dit met songs waaruit moet blijken dat zij nog trotser zijn, dat hun Big Chief nog mooier is. De practice ontaardt al snel in een collectieve uitvoering waarbij de lijn tussen publiek en muzikanten niet meer bestaat. Ze spelen samen met de eigenaar van de kroeg, trompettist Kermit Ruffins, met leden van de Treme Brass Band en met iedereen die een tamboerijn wil vasthouden. Er wordt gedrumd op de muren, op de vloer, op alles wat voorhanden is.

Geen moment valt het stil, terwijl steeds weer nieuwe chants worden herhaald. Soms met onbegrijpelijke teksten als ‘Mighty coo-di-fi-yo’, soms met Engelstalige verwijzingen naar de schoonheid van hun pakken en de Big Chief. Als twee tribes elkaar respectvol hebben geïntimideerd, volgt een rituele omhelzing.

Schietpartijen

De ontmoetingen tussen Indians ontaardden vroeger nog wel eens in schietpartijen. Dat is veranderd, tegenwoordig vormen ze juist de sociale structuur in de arme wijken. Nadat New Orleans eind augustus 2005 in totale chaos was verzand als gevolg van de overstroming door orkaan Katrina, waren het de Indians die als eerste terugkeerden. De tribes waren niet compleet, de stad was nog leeg, maar zij waren er. Voor de bewoners van de zwaar getroffen zwarte wijken stond het symbool voor de kracht van hun cultuur. Het idee heerste dat de storm werd aangegrepen om een etnische zuivering door te voeren in New Orleans. Maar de Indians gingen door de straten en zongen ‘We won’t bow down’.

Niet alleen de Indians keerden terug, maar ook de muzikanten. De twee rollen zijn dikwijls verenigd in een persoon of familie. Jazzgrondlegger Jelly Roll Morton was een Indian en ook hedendaagse jazzmuzikanten vinden er hun wortels. De internationaal gevierde saxofonist Donald Harrison Jr. leidt bijvoorbeeld zijn eigen tribe. Veel klassieke New Orleans-nummers komen oorspronkelijk uit de canon van de Indians.

Het is niet moeilijk om de erfenis van Afrika te horen in de muziek. Het is een voortzetting van de bijeenkomsten die slaven en hun afstammelingen in de achttiende en negentiende eeuw hielden op Congo Square, de toenmalige marktplaats van zwart New Orleans. Verstopt in die muziek zit het Afrikaanse idee van voorouders die voortleven via geesten.

Maar dit jaar is hun zang nergens te horen, ook niet na urenlang rondjes rijden langs de mogelijke verzamelplaatsen. Mardi Gras 2014 verregent. Het lastige met Indians is dat ze geen vaste route hebben, je moet ze zoeken. Maar dit jaar zijn ze niet te vinden, hun maandenlange werk lijkt voor niets te zijn geweest.

Dan, om twee uur ’s middags, bij een huis in de wijk Uptown, slaat de bassdrum een roffelende beat. De tamboerijnen vallen in. Eerst komt de kleine Chief van ongeveer vijf jaar naar buiten, daarna de iets oudere Spy Boy en de Flag Boy. Ze dragen roze pakken met grote plakkaten van honderden geborduurde blinkende kraaltjes. Dan stapt Big Chief Monk Boudreaux van de Golden Eagles naar buiten.

„Here comes the Big Chief!” De bassdrum begint de New Orleans second line beat. De Big Chief loopt de regen in. Achter hem volgen ongeveer dertig man, zingend. „Ooh Na Nay. Ooh Na Nay.” Het verkeer stopt, op de veranda’s dansen mensen mee. „Indians! Indians!”

De stoet danst anderhalf uur lang door de straten, totdat die, doorweekt tot op het bot, een buurtclub bereikt waar twee andere tribes al aan het feesten zijn. Monk Boudreaux is een oude, zeer gerespecteerde Big Chief, maar hij kan niet zo maar doorlopen. Is zijn pak dit jaar wel mooi genoeg? De spy boys van de tribes testen elkaar met zang en uiterlijk vertoon. Daarna nemen de Big Chiefs het tegen elkaar op. De twee omhelzen elkaar in dans. „No humbah”, klinkt het na een minuut. Het is goed.