Pantoens, een gebed en cyclische compositie: muziek uit Nederlandse-Indië staat centraal, met werken van Constant van de Wall, Paul Seelig, Linda Bandara en Jan Rokus van Roosendael.
Constant van de Wall, Paul Seelig, Linda Bandara, Jan Rokus van Roosendael
Djika begini, Mohammedaans gebed, An Java
Paul Seelig (1876-1945) – Liebeslied, opus 25 (Djika Begini) (1914)
door Jan Nieuwenhuis
Paul Seelig hield zich al van jongs af aan bezig met Indonesische muziek. Hij werd op 23 februari 1876 geboren in een de wachtkamer van een treinstation in Dortmund. Op zijn vierde verhuisde de familie naar Semarang op Java. Later zou Seelig het grootste deel van zijn leven in Bandoeng verblijven, waar hij eigenaar was van de pianowinkel Seelig en Zoon en zijn eigen muziekuitgeverij Edition Matatani opzette.
In 1914 schreef hij zijn vijfentwintigste werk, Djika Begini, een Liebeslied voor zijn vrouw. Hij was toen in de zomer in Den Haag en ontmoette haar daar. Liefde op het eerste gezicht, zij trouwden in september en vertrokken met de boot naar Indie. Het is een harmonisatie van een Maleise pantoen, een dichtvorm van vierregels. Pantoens zijn kleine cryptische liedjes vaak van erotische aard.
Veel van Seeligs werk en informatie over zijn leven is verloren gegaan. In 1943 werd zijn huis door Japanners leeggeroofd. Composities etnomusicologische studies, autobiografische notities en correspondenties met componisten als Debussy, Maurice Ravel en Richard Strauss zijn daardoor verloren gegaan.
Constant van de Wall (1871-1945) – Mohammedaans Gebed (1904)
door Jan Nieuwenhuis
In 1889 bezocht Claude Debussy de wereldtentoonstelling in Parijs en hoorde voor het eerst de metalige klanken van de Indonesische gamelan. Hij putte er inspiratie uit integreerde het in zijn eigen werk, voornamelijk in Pagode, het eerste deel van zijn Estampes. Debussy werd er wereldberoemd mee maar hij was niet de enige. Rond dezelfde tijd reikte ook Constant van de Wall uit naar de Indonesische muziek.
Hij werd geboren in Soerabaja op Java en bracht daar de eerste elf jaar van zijn leven door. Na wat omzwervingen door Nederland met zijn ouders belandde hij in Den Haag. In de jaren nul van de twintigste eeuw organiseerde hij daar de zogenaamde Van de Wall-Concerten in het Haagse Diligentia. Als componist genereerde hij daardoor bekendheid, omdat voornamelijk zijn eigen werk klonk. Zangers Tilly Koenen, ook geboren op Java, hoorde daar voor het eerst het Mohammedaansch gebed op tekst van de filosoof Bokhari en nam het op haar repertoire. Het is een van de weinige Islamliederen op Maleise tekst uit de Westerse muziekgeschiedenis is en daarmee een uniek stuk uit het begin van twintigste eeuw.
Linda Bandara (1881-1960) – An Java (1951)
door Jan Nieuwenhuis
Linda Bandara, “naar eigen zeggen ‘volbloed Oostenrijkse’, maar voelde zich diep in haar hart ‘een Javaanse ziel’,”[1] groeide op op de Javaanse koffieplantage Bandarredjo. Als kind luisterde ze hoe haar moeder pianospeelde en al snel begon ook de Indonesische muziek haar te fascineren. Die fascinatie stopte ze in haar muziek, die een combinatie is van Westerse en Indonesische tradities.
Bandara was bijvoorbeeld de eerste componist die de gamelan combineerde met het Westerse orkest. Zo voerde het Weense Philharmonische Orchester in 1922 haar orkestwerk Ländliche Stimmungsbilder op. De Sultan van Djokjakarta schonk de gamelaninstrumenten voor deze uitvoering.
Hoewel ze opgroeide in een Westerse traditie voltrokken van laatdunkendheid tegenover al het niet-Europese in Indonesië, bleef ze haar leven lang geïnteresseerd in haar eigenlijke thuisland: Java. Ook toen ze er niet meer woonde. Dat is precies waar An Java uit 1951 over gaat, dat Bandara schreef in Wenen. Ze verlangde intens terug naar Java—zo toont de eerste regel: “Heimatland mein Paradies, was lockst Du mich met Deinem fernen Klang?”
[1] Citaat uit: Van Dijk, Henk Mak (2007). De oostenwind waait naar het westen: Indische componisten, Indische composities, 1898-1945. Leiden: KITLV Uitgeverij.
Jan Rokus van Roosendaal (1960-2005) – Rotations (1994)
door Jan Nieuwenhuis
Na een studie bij Robert Heppener en Geert van Keulen aan het Amsterdamse Sweelinck Conservatorium raakte Van Roosendael geïnteresseerd in Aziatische muziek. Daaraan ontleende hij vooral de cyclische kwaliteit. Dat is ook het vertrekpunt voor Rotations, dat hij schreef voor blokfluitist Walter van Hauwe.
Daarin draait de uitvoerder rondjes, roteert vanuit een middelpunt langs twaalf lessenaars die in twee cirkels rond het midden staan. In een zichzelf herhalende rechtsdraaiende beweging, een soort maalstroom, vloeit het materiaal voort. Van Roosendael voert een dozijn motieven (een per muziekstandaard) op en voert de luisteraar langs een kolkend narratief: een stroom muziek waarvan constant dezelfde elementen komen bovendrijven, die steeds net anders aan het oppervlak verschijnen.
De muziek wordt gerangschikt op twaalf standaards die in een cirkel rondom de uitvoerder zijn opgesteld. De musicus roteert naar rechts en speelt het de variaties als het ware van standaard naar standaard. In dit werk is de invloed van de niet-westerse muziek die het werk van Van Roosendael kenmerkte goed te horen.
Rotations voor altblokfluit (of eventueel hobo) kan op twee manieren worden uitgevoerd. De eerste mogelijkheid is dat de uitvoerder de muziek speelt die zoals gebruikelijk op één standaard staat. De tweede mogelijkheid is dat de uitvoerder, terwijl hij of zij naar rechts roteert, de muziek speelt die rondom hem of haar geplaatst is op twaalf standaarden. Het notenmateriaal van de ene standaard is specifiek van karakter en verschilt van de andere standaarden. Per rotatieronde wordt dit materiaal gevarieerd en ontwikkeld. Rotations is derhalve een tweedimensionale compositie. Er vindt immers zowel een ontwikkeling plaats in horizontale zin (roterend van standaard tot standaard) als in verticale zin (de variaties per standaard). In Rotations wordt een synthese bereikt tussen het ontwikkelende (variaties) en het statische (gesloten vorm).