‘Gimmicks’ klinkt hier oneerbiediger dan het bedoeld is. Volgens Wikipedia is het een marketingterm voor grappige frutseltjes die het product onderscheiden zonder er iets wezenlijks aan toe te voegen; maar met een rij flesjes of een glas vol muntjes kun je wel degelijk geluiden maken die je niet uit een klarinet of een viool krijgt. Genomineerde componiste Anna Korsun verzekert me dat het haar puur om dat nieuwe geluid gaat, niet om een grappig effect.
Toch is ‘gimmicks’ het juiste woord. Het gaat hier om objecten die er niet als instrument uitzien en om ‘onmuzikale’ geluiden die alleen al daardoor opvallen, en die maken dat je op een andere manier kijkt en luistert. Dat varieert van de rubberen varkentjes en onflatteuze keyboardsamples die Benjamin Scheuer gebruikt in Absurde Apparate tot de muzikale metalen draadsculpturen van Peter van Loon, die aan het einde van Kate Moore’s celloconcert beginnen te ratelen. Je zou een aantal verschillende toepassingen van zulke interventies kunnen onderscheiden: als esthetisch te bewonderen object, als rekwisiet dat in theatrale gestes gebruikt wordt, als geluidsbron zoals alle andere.
Helemaal nieuw is dat alles natuurlijk niet. John Cage gebruikte zestig jaar geleden al badeendjes en Kagel en Lachenmann bouwden hun muzikale poëtica rond pingpongballen, misthoorns en huis-, tuin- en keukengereedschap. Het opvallendste is juist dat het eigenlijk nauwelijks meer opvalt: het gebruik van ongewone middelen is gewoon geworden. Het blijft leuk, want elke gimmick heeft weer iets nieuws, maar het is wel de grap van de verwachte verrassing: wat heb je nú weer voor iets geks meegenomen?
Die gimmicks hebben ook hun beperkingen. Het toonbereik van een plastic flesje is minder dan dat van een piano, en de klank is ook wat minder indringend. Daardoor is er iets dubbels aan componeren met gimmicks: enerzijds rek je het scala van beschikbare geluiden op, anderzijds werk je juist met zelfopgelegde beperkingen. Een treffende illustratie van het laatste is het absurdistische muziektheaterwerk and add to the neon elk a pinch of tarragon van Marina Poleukhina (ook genomineerd), waarin twee priktollen een centrale rol spelen. Verder zijn er alleen een blokfluit, een plat op de tafel gelegde gitaar en een minimaal bewegende danseres. Als je ervoor in de stemming bent, kunnen die draaiende tollen in het halfduister een hypnotiserend effect hebben; zelf ben ik er nog niet uit of ik het niet toch een gimmick vind in de negatieve zin des woords.
Je kunt ook het hele ensemble tot een soort van rekwisiet maken. Dat is wat Benjamin Scheuer en Anna Korsun doen met de vocalisten van Silbersee (voorheen VocaalLAB) in Kaléidoscope en Vocerumori, twee stukken die interessant zijn om naast elkaar te beluisteren en die ook wijselijk na elkaar waren geprogrammeerd. Scheuer maakt een caleidoscoop van losse stemgeluidjes en zanglijnen die allengs aaneenplakken, aangevuld met begeleidingsgeluiden. Maar een echte caleidoscoop wil het toch niet worden; daarvoor drijft het stuk, hoe goed gecomponeerd ook, teveel op effectbejag. Korsun is consquenter: ze behandelt het ensemble als een soort van menselijke ruisgenerator, geïnspireerd door Russolo’s futuristische Intonarumori van een eeuw geleden. Sissen, piepen, blazen, smakken, een oscillator imiteren – en dat alles met de grootste ernst. Tekenend is wat Korsun naderhand ietwat beteuterd opmerkte: “in de repetitie maakten ze betere ruis”.