Anatomie van een uitvindersbrein
Noorderlicht
...een helikopter waarvan de rotorbladen niet alleen rond draaien, maar ook op en neer flapperen. Hoe hij tot dit soort ontwerpen komt, legde hij vorige week uit in zijn afscheidsrede getiteld 'Anatomie van een Uitvindersbrein'. Volgens Van Holten moet je niet voortborduren op oplossingen die voor een bepaald probleem voorhanden zijn, maar uitgaan van het probleem dat je wilt oplossen. Als je bijvoorbeeld wilt vliegen, moet je niet kijken naar hoe vogels dat doen en vervolgens flappervleugels bouwen, maar moet je je eerst de fundamentele vraag stellen hoe 'lift' ontstaat, de kracht die alles wat vliegt in de lucht brengt en houdt. Zo kwam Van Holten begin jaren '70 op het idee een ornicopter te bouwen, een helikopter waarbij de rotorbladen niet alleen ronddraaien, maar ook op en neer gaan. Ook al lijkt dat op wat vogelvleugels doen, toch heeft Van Holten dit idee niet van de natuur afgekeken, zegt hij. Hij heeft gewoon nagedacht over de fundamentele vraag hoe hij kon voorkomen dat zonder staartpropellor niet de rotor maar de helikopter gaat draaien. Hij kwam uit bij rotorbladen, die niet via een aandrijfas aan het draaien gebracht worden, maar gaan draaien doordat ze op en neer wippen, zodat ze de lucht als een soort roeispaan naar achteren scheppen. Z'n vakgenoten begroetten die ideeën aanvankelijk met de vraag of hij wel eens van Newton had gehoord, maar tegenwoordig laten ze zich makkelijker overtuigen omdat hij inmiddels een werkend model heeft gebouwd. Creativiteit is voor van Holten dus niet het combineren van bestaande oplossingen of inspiratie halen uit de natuur: "Kennis van bestaande apparaten en natuurverschijnselen is belangrijk, maar op een hoger abstractieniveau redeneren was voor mijn uitvindingen veel belangrijker." ----- Vliegenvangers Vliegenvanger is geen beroep, maar een vogelsoort. Ze bestaan in twee soorten: de bonte en de withalsvliegenvanger. Die zijn in de loop van de evolutie inmiddels zo ver uit elkaar gegroeid, dat ze niet meer zonder negatieve gevolgen samen voor nageslacht kunnen zorgen. Hun zonen zijn in evolutionair opzicht mislukkelingen: die zijn onvruchtbaar. Het is dus zaak dat een vliegenvangersvrouwtje de juiste (namelijk haar eigen) soort uitkiest om mee te paren. Meestal doet ze dat ook (mannetjes doen er bij de partnerkeus niet toe), maar soms zijn er geen soortgenoten voorhanden laat en dan heeft ze weinig keus. Hoe maakt dat vliegenvangersvrouwtje de keus tussen het goede en het verkeerde mannetje? Dat zou ze geleerd kunnen hebben in haar jeugd (de verloofde moet op vader lijken), of de keus kan aangeboren zijn. De Groningse bioloog Thor Veen ontdekte dat dat laatste het geval is. Ook vrouwtjes die door een pleegvader werden opgevoed, kozen een partner van hun eigen soort. ----- Wetenschapsnieuws Dit is de week van de Nobelprijzen, dat zal niemand ontgaan zijn. Minder aandacht kregen de Ig-Nobelprijzen 'voor onderzoek dat je eerst doet lachen, en daarna aan het denken zet'. Nederland doet het in de bij dit ludieke neefje van de Nobelprijzen aanmerkelijk beter dan bij de echte prijzen. In de 15 jaar dat de prijs bestaat, hebben al zes Nederlanders hem gekregen. Ook dit jaar is het weer raak: Annelies van Bronswijk, hoogleraar gezondheidstechniek bij de TU in Eindhoven, mocht vorige week de Ig-Nobelprijs voor biologie in ontvangst mocht nemen wegens haar onderzoek naar alles wat er allemaal in ons bed leeft: mijten, insecten, spinnen, pseudoschorpioenen, kreeftachtigen, bacteriën, algen, schimmels en varens. ----- Vrouwelijke proefkonijnen Biomedische onderzoekers maken veel gebruik van proefdieren en proefpersonen. Die experimenten worden meestal gedaan met mannetjesratten, of met mensenmannen tussen de 20 en 40 jaar. Vrouwelijke proefkonijnen zijn lastig, want die hebben een hormonale cyclus en hun lichaam kan, afhankelijk van het moment van die cyclus, heel verschillend reageren op medicijnen. Kortom: vrouwen in je onderzoekspopulatie opnemen, betekent veel gedoe en dus hogere kosten. En zo kan het gebeuren dat er medicijnen op de markt komen die geheel volgens de regels zijn getest, maar bij vrouwen toch heel anders blijken te werken dan bij de mannen waarop ze getest zijn. Medisch-biologe Ineke Klinge onderzoekt hoe de wetenschap met deze verschillen omgaat, en hoe de onderzoekers overgehaald kunnen worden om er wel rekening mee te houden.