Het Spoor Terug
#1 Onder het wakend oog Gods: Heimwee
Deel één van de vierdelige serie ‘Onder het wakend oog Gods’ over katholieke kostscholen, de heimwee, de orde en tucht, bijzondere vriendschappen en de afloop.
Tienduizenden katholieke jongens en meisjes werden klaargestoomd voor een katholiek wereldburgerschap. Sommigen voelden de vlam der roeping branden en stelden hun hele leven in dienst van de zaak Gods.
In deze aflevering: over de aankomst in een internaat en de heimwee.
Interviews met:
- Marianne Janssen-Smits, in 1945 op kostschool Sint Josef in Etten Leur;
- acteur Albert Mol, 1927 op kostschool Saint Louis te Amersfoort);
- Mia Freijns, 1937 op kostschool Maria Regina in Blerick;
- Tillie van Gelder, 1943 op kostschool La Providence in Venlo;
- Wim Reckman, 1943 Dominicuscollege te Nijmegen;
- Ria Huijbers, 1956 Franciscanessen in Veghel;
- Jan Ruijs, 1951 Sint Jozef in Zeist, 1951;
- Vincent Roef, 1962 Norbertijnen seminarie in Heeswijk-Dinther;
- Piet van Middelaar 1953 Kleinseminarie in Apeldoorn.
Inleidende teksten:
Tekst 1
Tot zover Marianne Janssen die in 1945 als 12-jarige naar het meisjespensionaat St Jozef te Etten Leur vertrekt.
De komende vier weken staat het Spoor Terug in het teken van de Katholieke Kostschool. Over heimwee, orde en tucht, bijzondere vriendschappen en de afloop. Bij het Rijke Roomse leven van de jaren dertig hoorde een deugdelijke kostschoolopvoeding. Tienduizenden katholieke jongens en meisjes werden klaargestoomd voor een katholiek wereldburgerschap. De echte uitverkorenen voelden de vlam der roeping branden. Zij stelden hun hele leven in dienst van de zaak Gods.
Hoewel allen strijden voor hetzelfde ideaal bestaat er voor elke bevolkingsgroep een eigen kostschool. Boerenmeisjes gaan naar de nonnen en bekwamen zich in huishoudelijke deugden. Chique jongedames leren bij de mères hun talen en de etiquette. Voor de jongens is er de priesteropleiding of het gewone internaat.
Na de oorlog taant de macht van de katholieke kerk maar toch groeit het aantal kostscholen. De jongeren met roeping staan echter niet meer voor de poort te dringen. Steeds meer scholen moeten zich voor externen openstellen. De buitenwereld die aan grote veranderingen onderhevig is dringt binnen in het afgeschermde kostschoolbestaan. Priesters treden uit, jongeren willen gemengde scholen en veel internaten moeten hun deuren sluiten.
In 1944 wordt het zuiden bevrijd. Bij Marianne thuis krijgen ze Engelse soldaten ingekwartierd. Voor het 12-jarige meisje een groot avontuur.
Tekst 2
In 1927 is Albert Mol tien jaar oud. Hij woont met zijn moeder en een tante driehoog in een Amsterdamse volksbuurt. Kostschoolleven staat ver van hem af.
Tekst 3
Mia Freijns is vijf als haar moeder doodgaat. De eerste jaren woont ze alleen met haar vader en een huishoudster. Als haar vader onder druk van de pastoor hertrouwt gaat het fout. Mia kan niet met haar stiefmoeder opschieten en op zeven januari 1937 brengt haar vader haar naar het pensionaat Maria Regina in Blerick.
Tekst 4
Tillie van Gelder groeit op in een groot gezin. Ze woont in een klein dorp met alleen een lagere school. Voor ouders van betere komaf is dat in die jaren reden om hun dochters naar het pensionaat te sturen. Het is 1943 als Tillie als derde meisje naar La Providence van de orde van Ursulinen in Venlo vertrekt.
Tekst 5
Het katholieke leven is zwaar en vol verantwoordelijkheden, aldus deze brochure uit 1932. Voor de jongen bestaat er geen groter geluk dan het vlammetje der roeping te voelen branden. Voor het meisje is de dienstbaarheid als moeder en als echtgenote het hoogste ideaal. Mia Freijns is pas negen als haar vader haar in 1937 naar kostschool brengt. Zij is zich nergens van bewust en wordt overweldigd door het enorme gebouw, dat de jaren daarna haar thuis zal zijn.
Tekst 6
Op een mooie zomerdag wordt Albert Mol door zijn moeder naar het chique internaat Saint Louis in Amersfoort gebracht.
Tekst 7
Het is 1943. De oorlogsomstandigheden leiden de 12 jarige Wim Reckman niet af van zijn roeping. Hij wil pater worden. Toch valt het vertrek naar het Dominicuscollege in Nijmegen hem zwaar.
Tekst 8
Het is 1956 als Ria Huijbers als zevende dochter uit het gezin naar de Franciscanessen in Veghel vertrekt.
Tekst 9
Terug naar Marianne Jansen die u aan het begin van deze uitzending hoorde. Zij verlangt naar haar moeder die in Helmond achter is gebleven. Na een paar dagen al schrijft ze een brief naar huis.
Tekst 10
Marianne heeft heimwee. Maar haar vader en streng-katholieke oma in Breda vinden dat ze te slap wordt opgevoed door haar moeder in Venlo. Daarom besluiten de familieleden dat het beter is het meisje tijdens de vakantie in Breda te houden. Mariannes vader vraagt in een brief de medewerking van de Mère Prefete van het pensionaat, soeur Celestine. Die geeft per ommegaande antwoord.
Tekst 11
In 1951 wordt de tienjarige Jan Ruijs naar Sint Jozef in Zeist gestuurd. Op Sint Jozef zitten vooral jongens uit de betere middenstand. Opscheppen is een geliefde bezigheid.
Tekst 12
Vincent Roef is een nakomer en wordt door zijn moeder opgevoed. Omdat zij vindt dat hij ook mannelijke leiding nodig heeft stuurt ze hem in 1962 naar het seminarie van de Norbertijnen in Heeswijk-Dinther.
Tekst 13
In de vakantie moet Albert Mol van het chique Saint Louis terug naar driehoog in Amsterdam.
Tekst 14
Tillie van Gelder heeft het naar haar zin bij de Ursulinen in Venlo. Ze is een haantje de voorste en aanvoerster van een grote vriendinnengroep. Toch is zij liever thuis dan op het pensionaat.
Tekst 15
Piet van Middelaar is in 1953 naar het kleinseminarie in Apeldoorn gegaan. Hij wil priester worden en heeft daarvoor, nauwelijks 12 jaren oud, de boerderij en het grote gezin in Hoogland verlaten. Met kerstmis heeft hij zijn eerste vakantie.
Tekst 16
Tot zover Tillie van Gelder. Tussen de gewone kostschool en het seminarie bestaat een groot verschil. Hoe jong ook, de seminarist wordt met gepast respect behandeld want wie naar het seminarie gaat geeft zichzelf aan God. Hij laat zijn thuis voorgoed achter zich. Daarom zijn de brieven van zijn moeder voor de 12-jarige Piet van Middelaar zo belangrijk.
Tekst 17
Als de vader van Mia Freijns in 1940 doodgaat is ze 12 jaar. Haar stiefmoeder wil haar niet thuis hebben, dus blijft ze op het internaat. Daar heeft Mia het naar haar zin. Ze houdt van studeren en handwerken en de zuster zijn lief voor haar. Maar toch herinnert ook Mia zich vooral de kilheid van de kostschool.
Tekst 17
Marianne Janssen die u aan het begin van dit programma hoorde wordt in 1947, anderhalf jaar na ze op kostschool is gekomen, ernstig ziek. Ze heeft bloedarmoede en een vreemde infectie aan haar ogen. Het is bijna te laat als de nonnen van St. Jozef in Etten-Leur haar naar een specialist sturen. Zo komt ze eindelijk weer in Venlo bij haar moeder terecht, die zegt dat ze niet meer terug hoeft naar kostschool. Als ze al een paar maanden thuis in bed ligt krijgt Marianne een brief van de Mère Prefete Soeur Celestine.
Uitgebreidere documentatie aanwezig in VPRO archief