Het Spoor Terug
Cheerio! 5: Woningnood
Deel vijf van de zeventiendelige serie 'Cheerio!' over Nederland tijdens de wederopbouw.
In deze aflevering: over de woningnood en de woningbouw in de naoorlogse jaren. Honderdduizend woningen zijn tijdens de oorlog vernield en een evenzo groot aantal licht of zwaar beschadigd. In zijn regeringsverklaring van 23 juni 1945 wijdt de eerste naoorlogse minister-president Willem Schermerhorn dan ook een heel hoofdstuk aan de woningbouw.
De woningbouw verliep moeizaam en pas in 1950 kwam er de Wederopbouwwet en vanaf dat moment werden er op grotere schaal woningen gebouwd.
Inleidende teksten:
TEKST 1 Voor de oorlog was er nauwelijks sprake van overheidsbemoeienis met de woningbouw. Dat was ook niet nodig, er was woonruimte genoeg. Dat werd anders toen er aan het begin van de oorlog duizenden woningen vernield werden. Al op 17 mei 1940 benoemde generaal Winkelman Ir. Ringers tot Algemeen Gevolmachtigde voor de wederopbouw. De basis voor het ingrijpen van de overheid is gelegd. Er werden plannen gemaakt voor betere tijden. In zijn regeringsverklaring van 23 juni 1945 wijdt de eerste naoorlogse minister-president Willem Schermerhorn dan ook een heel hoofdstuk aan de woningbouw.
TEKST 2 Na het bombardement op Rotterdam had het gemeentebestuur direct opdracht gegeven aan de heer Witteveen, directeur Stadsontwikkeling, een plan te schetsen voor de Wederopbouw van de stad. Binnen een week was het plan klaar. Het schijnt nog aan Hitler te zijn voorgelegd, maar die had ondanks wat detailkritiek geen bezwaar. De opvolger van Witteveen, de heer van Traa nam dat plan na de oorlog over. De heer Jan Rutgers was al in de oorlog directeur geworden van DIWERO, de dienst wederopbouw Rotterdam, een samenwerkingsverband tussen gemeente en Rijk.
TEKST 3 De heer Van Embden zat tijdens de oorlog in de Kerngroep voor de naoorlogse woningbouw, een clandestiene groep van architecten die zich beraadden over vormgeving, mechanisatie e.d. Na de oorlog werd Van Embden adjunct-directeur van de ASRO, het adviesbureau Stadsplan Rotterdam. De haven was van nationaal belang en had de hoogste prioriteit - volgens menigeen boven de woningbouw - en dat was de reden dat het Rijk zich ermee bemoeide. Van Embden woonde de vergaderingen bij tussen Rotterdam en het Rijk bij.
TEKST 4 Van nieuwbouw kwam die eerste jaren niet zo veel terecht. Het accent lag op het herstellen van beschadigde woningen. De woningbouw maakte in 1946 niet meer dan 25% uit van het totale gebouwenplan. De heer Huiskes kreeg na de oorlog de leiding van de gemeentelijke woningstichting en maakte de balans op van de schade.
TEKST 5 We moeten alweer terug naar de oorlog, want toen was er een studiegroep gevormd die meteen na de oorlog het boek 'De stad der toekomst, de toekomst der stad' publiceerde. Het was een blauwdruk, waarin vooral de wijkgedachte ontwikkeld werd. De bekende architect Van Tijen was lid en van die groep. Hij was de collega van Van Embden.
TEKST 6 Maar grote wijken zouden er in de tweede helft der veertiger jaren nog niet gebouwd worden. Jarenlang was men bezig met het onteigenen van de grond, het ontwikkelen van een wegennet en bovendien beschikte het rijk over te weinig geld en materiaal. De heer Huiskes kan zich nog een voorval herinneren.
TEKST 7 Er zat veel tegen en vrijwel alles verliep moeizamer dan men wilde. Pas in 1950 kwam er de Wederopbouwwet en vanaf dat moment werd er op grotere schaal woningen gebouwd. Maar voor degenen die direct betrokken waren bij de wederopbouw zoals Jan Rutgers was het een ideale tijd.
TEKST 8 In Rotterdam was de woningbouw na jaren pas enigszins op gang gekomen en de haven was in 1950 gereed gekomen. Maar hoe verliep de wederopbouw in Arnhem? Door de heftige strijd om de brug in september 1944 was een groot deel van de stad onbewoonbaar, de bewoners waren geëvacueerd en ondergebracht bij boeren en andere gastgezinnen op de Veluwe. Zo'n 90.000 mensen moesten geleidelijk aan weer de stad in. Mevrouw Feis had tezamen met haar ouders het laatste half jaar van de oorlog doorgebracht in Eerbeek, waar ze ondergebracht was bij een boerenfamilie. Toen de bevrijding een feit was ging ze richting Arnhem. Ze had bericht gekregen dat ze terug mocht, omdat ze bij de op de bouwkundige afdeling van de AKU werkte. Mensen die gezien hun werk onontbeerlijk waren voor de wederopbouw mochten namelijk als eerste de stad in. Zij bezocht haar ouderlijk huis in het Sonsbeekkwartier.
TEKST 9 Mevrouw Feis kreeg met haar man in 1948 een zoals dat heette semi-permanente woning op Alteveer, woningen die het ongeveer vijftien jaar moesten uithouden, maar na de nodige opknapbeurten nog steeds bewoond worden. Ook de heer De Wilde kwam op Alteveer wonen. Afkomstig uit Rotterdam kon hij, vanwege zijn werk als technisch opzichter al in 1946 een noodwoning betrekken. Ook die staat er nog.
TEKST 10 Om de gigantische woningnood een halt te te roepen werd de verplichte inkwartiering toegepast, maar ook een herbouwplicht. De Wilde weet er alles van.
TEKST 11 De heer Massaar weet het nog goed, hij kreeg een pasje met nummer 67 erop en was dus een van de eersten die binnen mocht. Ook hij was als technisch ambtenaar onontbeerlijk voor de wederopbouw.
TEKST 12 Langzamerhand was Arnhem weer bewoonbaar. Herstel was gepleegd. Zwitserse, Engelse en Zweedse noodwoningen hadden de ergste nood gelenigd en her en der waren zelfs al enkele nieuwbouwcomplexen verrezen. Volgens Massaar dankzij Matsers, Arnhems eerste naoorlogse burgemeester.
TEKST 13 Het is inmiddels 1950. De eerste massale bouw komt op gang. In Rotterdam wordt Zuidwijk opgeleverd en in Arnhem komt de eerste grote nieuwbouwwijk Presikhaaf klaar. Dat is ook wel nodig ook. Want sinds de bevrijding is de woningnood zeker niet afgenomen. De enorme geboortegolf heeft daar alles mee te maken. Nog steeds staan er advertenties in de kranten in de trant van: 'Gaarne zouden wij ons huwelijk aankondigen, maar helaas ontbreekt ons nog steeds de woongelegenheid. Wie wil een gedeelte van zijn huis afstaan?' In het Polygoonjournaal van 1950 is de opgewonden stemming van weleer omgeslagen in een neerslachtige.