En natuurlijk is er de levensader van het eiland, een piepklein haventje van waaruit gemiddeld eens in de drie dagen, als de wind en de golven een zogeheten “fishingday” toelaten, zo’n dertig piepkleine bootjes uitvaren om kreeft te gaan vangen. Want dat is, mét de postzegels die worden uitgegeven, het enige exportproduct van Tristan. Want geheel zelfvoorzienend is Tristan niet. Elk gezin –de natuurlijke eenheid van de gemeenschap- heeft recht op een beperkt aantal koeien en schapen. Dat aantal wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid weidegrond. Verder mag iedereen bij de “potato patches”, zo’n vijf kilometer lopen vanaf het dorp, naar eigen believen een stuk grond in gebruik nemen om er aardappelen of groenten te verbouwen. Verwaarloost men zijn grond, dan mag een ander het in gebruik nemen. Ruilhandel zorgt ervoor dat iedereen in zijn basisbehoefte kan voorzien. En hoewel formeel een Britse “Administrator” de baas is over het eiland, bepaalt in feite de uit acht gekozen leden van de “Island Council” het beleid op het eiland.
Tijdens mijn bezoek, dat uiteindelijk acht weken zou duren (ik moest weer mee terug met de vissersboot waarmee ik ook gekomen was), wilde ik vooral onderzoeken was of de ooit zo utopisch gestichte samenleving nog werkelijk zo functioneerde. Feitelijk wilde ik antwoord op de vraag: is de mens in staat om het collectieve belang boven het eigenbelang te stellen? Na al die weken waarin ik gastvrij onderdak kreeg bij het pas getrouwde stel Karl en Julia Hagan, en ik, voor zover weer en wind dat toeliet, het dorp rond liep en hier en daar een praatje maakte, kon ik niet anders dan erkennen dat in deze uithoek van de wereld zich een samenleving had ontwikkeld waarin het eigenbelang en het winstbejag op geen enkele manier maatgevend was. Natuurlijk, niet iedereen was gelijk, en wie zich niet, zoals in 1817 door de “founding fathers” al was vastgelegd, “naar vermogen” inzette voor de samenleving, verloor ook het recht om mee te delen in de collectieve welvaart. Maar ook deze “drop outs” vonden zo nu en dan een mutje aardappelen, een moot vis of een schapenlever voor de deur. En voor de echte oudjes werd vanzelfsprekend zo goed mogelijk gezorgd. Vrijwel nergens ter wereld worden mensen zo oud als op Tristan. Velen halen de honderd. Pieter Groen stierf in 1902, bijna 94 jaar oud. En dat in een barbaars klimaat zonder medische voorzieningen.