Computerchips zijn een belangrijk geopolitiek pressiemiddel geworden. Ook de EU wil nu zelf meer chips produceren. Niet iedereen vindt dat een goed idee. ‘Het is geld in een zwart gat gooien. We moeten doen waar we goed in zijn: machines bouwen.'

Laptops, Playstations, auto’s, stofzuigers, koptelefoons, wasmachines en zelfs fietsen: alle spullen die we dagelijks gebruiken bevatten tegenwoordig chips, ook wel ‘semiconductors’ genoemd. Meer dan de helft daarvan komt momenteel uit Azië. Voornamelijk Taiwan, China en Zuid-Korea zijn belangrijke chipproducenten. Ondertussen is de Europese productie van chips de afgelopen twintig jaar gekrompen van een aandeel van 25 procent naar een schamele negen procent van de wereldmarkt. 

hoe afhankelijk willen we als Europa nog zijn van andere markten?

De coronacrisis maakte in 2020 en 2021 duidelijk hoe groot onze afhankelijkheid van deze semiconductors precies is. Toen door thuiswerken de vraag naar laptops en tablets in één klap toenam, ontstonden er wereldwijd grote tekorten. Dat werd verergerd door de crypto-rage, waar ‘miners’ hele stapels computers erdoorheen brandden in de hoop rijk te worden. De droogte in Taiwan deed daar nog een schepje bovenop: er was te weinig water om de fabrieken goed schoon te maken. En het eiland wordt steeds meer bedreigd door China. De vraag rijst: hoe afhankelijk willen we als Europa nog zijn van andere markten?

Chips Act

Het antwoord op precies die vraag staat in de European Chips Act. Met de strijdvaardige headline 'How a European Chips Act will put Europe back in the tech race' legde Eurocommissaris Thierry Breton een grote zak geld op tafel die de Europese chipproductie moet opkrikken tot een marktaandeel van 20 procent in 2030. Er lag in september 2021 al 30 miljard euro klaar, en in februari kondigde Ursula von der Leyen aan dat daar nog 15 miljard euro bovenop komt. Een heel verstandig idee, maar we zijn er rijkelijk laat mee, vindt Bob Hancké, onderzoeker en docent Politieke Economie aan de London School of Economics.

Afgelopen april publiceerde Hancké een paper waarin hij berekende wat het ons precies zou kosten om in Europa een succesvolle chipproductie gaande te krijgen. En dat is niet niks. ‘Als we weer helemaal opnieuw zouden kunnen beginnen, is het dan een goed idee voor Europa om chips te maken? Ja, zeker. Maar we leven niet in die wereld van vijftig jaar geleden waar alle opties nog mogelijk zijn.’ 

'het lijkt me een beetje een dom idee om te gaan concurreren met landen die al veertig jaar chips produceren'

‘Een groot deel van de huidige chipproductie gebeurt al jarenlang in China en Taiwan. Zij hebben zich gespecialiseerd in het maken van chips die tamelijk goedkoop zijn en die overal gebruikt worden: in je telefoon, je computer, in je wasmachine. Alles wat elektronica heeft, heeft een chip. Alle auto’s zijn nu computers op wielen.’

Hoewel Europa een grote speler is in de auto-industrie, zal ze nooit zelf chips kunnen produceren die zo goedkoop zijn als die uit Azië, verwacht Hancké. Dat komt volgens hem omdat Europa vooral goed is in het opbouwen en runnen van instituten. ‘Ik heb het over ons opleidingssysteem en scholen, het feit dat we vakbonden hebben die weten hoe ze opleiding en lonen moeten koppelen, dat de banken geïnteresseerd zijn in wat ondernemingen op lange termijn willen doen. Met de hoge lonen die met onze hoge productiviteit en onze hoge opleidingsniveaus samenhangen kunnen we simpelweg geen goedkope chips maken.’

Zelfs als we naar tien procent van de wereldmarkt zouden streven, zou het ontzettend veel geld kosten en een heel moeilijke leercurve zijn omdat er ontzettend veel problemen zijn in chipproductie. ‘Dus als je ziet waar we vandaag zijn, lijkt het me een beetje een dom idee om chips te gaan produceren om te gaan concurreren met landen die al veertig jaar chips produceren.’

Peperdure fabs

Om je chipproductie op te schalen moet je ten eerste een fabriek bouwen met zogeheten ‘clean rooms’ en geavanceerde machines. Zo’n semiconductor fabrication plant (afgekort ‘fab’) alleen al kost twintig miljard euro, volgens Hancké. Dat zijn slechts de start-up kosten. De kosten om zo’n fab operationeel te houden zijn ook nog eens vijf miljard per jaar.

En dan is nog niet eens zeker of je überhaupt iets hebt om te verkopen. Je weet namelijk pas op het einde van een batch van chips of ze goed geproduceerd zijn of niet. 'Als dat niet het geval is, dan moet je ze weggooien.’

'Het is geld in een zwart gat gooien. Dat heeft weinig te maken met intelligent industrieel beleid'

‘Als je dan bedenkt dat de marge van die dingen iets is in de orde van 3 procent, moet je dus dertig jaar lang praktisch de hele tijd op 100 procent van de capaciteit produceren. Niemand doet dat. Dus dat is geld in een zwart gat gooien. Dat heeft weinig te maken met intelligent industrieel beleid.’

Bovendien: tegen de tijd dat die fabrieken opgebouwd zijn, is het chipprobleem al weg, verwacht Hancké. ‘Dan zitten we daar met een boel lege fabrieken die eigenlijk niets anders kunnen doen dan onder de productiekosten gaan produceren. Zo gaat dat misschien in overheidsdiensten maar zo gaat dat niet op een wereldmarkt.’

Doen waar we goed in zijn

Chips zelf produceren moeten we dus niet eens willen. We kunnen ons beter richten op waar we goed in zijn, en waar we een competitief voordeel hebben. Hancké vindt het Veldhovense ASML daar een goed voorbeeld van. ‘Europa is sterk in andere, geavanceerde segmenten van de brede semiconductor industrie. Waaronder het bouwen van de machines waarmee men chips maakt, lithografie enzovoort. Dat is allemaal hele fijne machinebouw en daar loopt Europa erg vooraan. Zelfs de Amerikaanse producenten hebben vaak niet de kwaliteit die men in Europa vindt.’

Een ander voorbeeld van iets waar Europa goed in is, is iMec. Dit onderzoekscentrum in Leuven is leidend in nieuwe ontwikkelingen in de semiconductorindustrie, en haar toepassingen in bijvoorbeeld kunstmatige intelligentie. ‘De link tussen onderzoek en de bedrijfswereld is in Europa heel goed,' zegt Hancké. 'Sterker nog, Europa heeft met Amerika het beste onderzoeksecosysteem in de wereld.’ 

Brandweerbrigadesyndroom

Waarom dan toch die focus van de Chips Act op het zelf produceren? Hancké noemt het een ‘brandweerbrigadesyndroom.’ ‘Als er ergens een vuur is dan moet je er naartoe om ervoor te zorgen dat het stopt. Eurocommissaris Thierry Breton en het Europees Parlement hebben gezegd: hier is een groot gat, dat moeten we vullen.’

'soms is niks doen een beter idee dan veel proberen te doen'

Maar volgens Hancké kun je dat gat veel beter vullen door strategisch te onderhandelen met Taiwan en China. Waar wij zeggen: jullie zorgen ervoor dat onze chips komen, en wij zorgen ervoor dat je de machines krijgt die jullie nodig hebben om de chips verder te ontwikkelen. ‘Dat is hoe handel in principe zou moeten werken. Door te zeggen dat we chips thuis gaan maken, zorg je ervoor dat die handel niet meer plaatsvindt. Het is me niet heel duidelijk wat je daar uit wint.’

‘Soms is niks doen een beter idee dan veel proberen te doen. Maar dat is nog niet helemaal doorgedrongen in Brussel. Ja, er was een crisis voor een jaar en dat is heel verdrietig. Maar tegen de tijd dat je de oplossing hebt is de crisis alweer voorbij. Als ze ergens nu geld in zouden moeten steken dan zou dat wat mij betreft in energie zijn in plaats van in chips. Ik denk dat die crisis iets structureler is.’