De Vlaamse televisiemaker Arnout Hauben had er al duizenden kilometers Noordzeekust op zitten, hij had aan de overkant in Yorkshire zanderige kliffen zien afbrokkelen en op de Schotse noordkust de golven op de rotsen zien beuken, hij had tussen de Shetlands en Bergen doodziek in zijn kooi gelegen (‘dat was de hel’), gevaren door afgelegen Noorse fjorden en de verraderlijke ondiepten van het Skagerrak zonder schipbreuk overleefd. Maar de zee zette haar tanden pas echt hard in zijn ziel op het Wad, diep in de nacht op het wantij tussen Ameland en Terschelling.
In de tiendelige tv-serie Rond de Noordzee gaat de Vlaamse regisseur Arnout Hauben op zoek naar zeeverhalen van vroeger en nu. 'De zee is als het casino, hè? Op het eind wint ze altijd.'
Arnout Hauben, Phillipe Niclaes (camera) en Ruben Callens (geluid en drone) hadden voor hun televisieserie Rond de Noordzee op Ameland aangemonsterd op de Senta, een lemsteraak die hen onderlangs de eilanden verder naar het westen zou brengen. Het aanvankelijke plan was om vierentwintig uur op Ameland te blijven en dan bij opkomend tij uit te varen, maar de weersverwachting bepaalde anders. Om een aankomende storm voor te zijn, besloot schipper Jan Christiaansen halsoverkop de rede van Nes te verlaten. Er was 8 Beaufort op komst en zou hij nog een tij wachten, dan kon hij waarschijnlijk niet meer uitvaren.
De Vlamingen werden dus aan boord gesommeerd en de Senta voer uit. Eenmaal op het Wad raakten ze verzeild in het eeuwenoude verhaal dat nooit verveelt: de wind trok aan en de nacht viel over het wantij tussen Ameland en Terschelling. Arnout Hauben, een stadsmens in hart en nieren die niets van zeilen afweet, werd plots onder dreiging van naderende storm als een lichtmatroos over het dek heen en weer gecommandeerd om in het diepe duister van de nacht naar boeien te speuren. Zoiets is moeilijker dan het lijkt, en bovendien zijn de geulen ondiep en grillig, dus liep de Senta aan de grond en viel de motor uit. Daar lagen ze. Hulpeloos en muurvast in het duister, met storm op komst.
nederig reizen
De schipper bleef rustig (‘als een dokter die je vergeefs probeert gerust te stellen,’ herinnert Hauben zich) en hij had gelijk: er kwam nog wat opkomend vloedwater bij en loskomen was dus een kwestie van tijd. Maar Hauben was inmiddels zo ver buiten zijn comfortzone geraakt dat zijn bloed even hard door zijn aderen kolkte als het zeewater door de geulen rondom het schip.
‘Je voelt dingen,’ zegt hij, nog steeds met enigszins opengesperde ogen terugkijkend, ‘je bent onderdanig, je voelt het bloed in je aderen.’
We zitten hoog en droog op de wal in Hilversum als hij dit vertelt, geruststellend ver van de zee. Buiten blinkt de zon op ordelijk geparkeerde auto’s, iemand komt koffie brengen, alles is goed afgelopen. Maar de herinnering is nog sterk.
Hauben schuift naar het puntje van zijn stoel. ‘Kijk, wij reizen heel nederig hè? We komen niet met de auto uit Hilversum of uit Brussel, met een mooie sjaal om, of met een handige fikser die alles voor ons regelt. We proberen zo nederig mogelijk op reis te gaan, met alleen een rugzak, zodat mensen ook makkelijk hun verhaal vertellen. Maar dat betekent dat, naarmate de reis voortduurt, je uiteindelijk overmeesterd wordt door moeheid, dat je ontheemd raakt en dat de besognes van thuis van je af vallen. De basisemoties nemen het over, de indrukken stromen op een heel natuurlijke, bijna fysieke manier bij je binnen.’
Hij maakt een paar grote gebaren met zijn armen over het tafelblad, alsof hij de bange momenten op het wantij bij elkaar wil vegen. ‘Dat kwam heel uitvergroot binnen, omdat je moet aanpakken, je werkt samen, je slaapt bij elkaar in een kleine ruimte. En dan loop je op een zandbank, de motor valt uit, je moet de handen uit de mouwen steken, je hebt even het gevoel dat je je lot in eigen handen hebt. Ik hield van die boot. Ik heb er thuis nu ook een schaalmodel van.’ Hij denkt even na. ‘Maar de zee is als het casino, hè?’ zegt hij dan. ‘Op het eind wint ze altijd.’
(artikel loopt door na foto)
vergetelheid
Die kan zo op een tegeltje, daar zou niemand raar van opkijken. Ook al omdat ieder dagjesmens wel het beeld kent van een casino aan zee, zowel aan deze als aan de overkant van de Noordzee. Het beeld van het Schevenings casino doemt op, of dat op de boulevard van Oostende. Maar er is er ook een op de naargeestige Marine Parade van Great Yarmouth, op de Esplanade van Aberdeen, op de promenade van Borkum; waar je ook komt rond de Noordzee, het is er ingericht op vluchtig toerisme, niet zelden voor mensen die een gokje willen wagen en vergetelheid zoeken aan de kust, nabij die imposante en ietwat bedreigende aanwezigheid.
‘Ja,’ zegt Hauben, ‘Dat was de zee voor mij toen ik jong was; een dagje uit. Maar dat niet alleen. Ik denk dat ik met elk lief wel ooit naar het strand ben gegaan.’ En ook dat is herkenbaar: de weidsheid, die tot aan de horizon genoeg ruimte biedt voor alle opborrelende en van het anker geslagen emoties van de liefde.
Maar dat de Noordzee ook een bron is van rijkdom en verhalen, dat ze de kustbewoners in de landen rondom met elkaar verbindt, daar was hij minder van doordrongen. ‘In Vlaanderen hebben we de zee weg-gebouwd met een absurde, surreële Atlantikwall van appartementen,’ zegt hij. ‘We zijn er veel meer van afgeschermd dan de Nederlanders of de Denen. Alleen aan de grens met Frankrijk en met Nederland, bij het Zwin en bij de Panne, is er nog iets van het oerlandschap over waar je kunt ervaren hoe de zee ingrijpt in het land.’
toevallige ontmoeting
Hauben groeide op in Leuven en ging na een aantal opstandige jaren in het internaat naar de filmschool Sint-Lukas in Brussel. ‘Mijn natuurlijke habitat is de stad,’ zegt hij, ‘waar het zicht beperkt is tot twintig, vijfentwintig meter. Ik ben een mensenmens.’
Vandaar dat hij voor zijn serie en zijn boek Rond de Noordzee op zoek ging naar kustbewoners en hun verhalen. Met z’n drieën op weg, te voet, rugzak mee, weliswaar inhoudelijk tot in de puntjes voorbereid, maar toch op zoek naar de toevallige ontmoeting. ‘Alles hing af van wie er opendeed als je op een deur klopte, of wie je tegenkwam als je de weg kwijt was. Want dat zijn de stemmen. Het ging om hun verhaal. Zij moesten de Noordzee een stem geven.’
(artikel loopt door onder foto)
Het is een vrolijke, leerzame, bij vlagen ontroerende opeenvolging van heel uiteenlopende verhalen geworden, verteld door mensen die onderling maar één ding gemeen hebben: ze wonen in de nabijheid van de Noordzee. Er zijn nogal wat scènes waarin Hauben en zijn gesprekspartner naar de zee kijken.
‘De Noordzee,’ constateert Hauben dan.
‘De Noordzee,’ stemt de ander in.
Hauben maakte zijn ronde kloksgewijs, met de Noordzee steeds aan zijn rechterhand. Van Brugge naar Frankrijk, dan op een zeiljacht over naar Dover en dan naar het noorden. Hij hoorde de onvrede aan de aftakelende Britse oostkust, hij zag de trailerparken, die letterlijk in het water vallen, mensen die hun leven zien afkalven en wegspoelen.
Dan, verder naar het noorden, de uitdunnende bevolking, de boeren langs de kust, die veel meer in vrede leven met de zee, de walvisonderzoekers, de toeschietelijke eilanders van de afgelegen Orkneys en Shetlands (‘fenomenale verhalenvertellers’), het Noorse landschap met zijn fjorden, waar je nu nog kan zien dat de zee de mensen verbindt, vooral waar er nauwelijks wegen zijn, de Deense jutters langs hun beweeglijke kustlijn, en de boerenfamilies op de Halligen langs de Elbemonding (‘de mooiste beelden heb ik daar geschoten’) die niet voldoende geld kunnen ophoesten om hun terp voldoende op hoogte te houden in een rijzende zee. En toen dus de Wadden, als de toegang tot de laatste etappes naar huis, naar Antwerpen.
rebellie
Na een kleine vijfduizend kilometer kust is Haubens kijk op de Noordzee veranderd. Ook al liep hij er talloze keren langs met ouders, vrienden en geliefden, toch kende hij de zee nog niet zoals hij hem nu heeft leren kennen. En wat hem terugkijkend het meest verbaast, is dat hij al die verhalen over de Noordzee nooit op school gehoord heeft, terwijl hij is ondergedompeld in verhalen over die andere zee, de zee van de klassieke wereld. Niet in de laatste plaats door zijn vader, die hoogleraar oude geschiedenis was. Hauben brengt hem zelf ter sprake, maar begint dan moeilijk te kijken alsof een herinnering hem kwelt.
En dat is ook zo. ‘Bijna elke vakantie weer nam hij ons mee naar de Middellandse Zee,’ zegt hij. ‘En dan was de regel: de ene dag het water in, de andere dag oudheden en musea bezoeken. Ik heb me er altijd tegen verzet.’
Maar nu hij zelf een verhaal te vertellen heeft over de zee hier aan onze voeten kon hij het op zijn beurt niet laten: tussen de draaiperiodes door liet hij zijn vrouw, zijn dochter van dertien en zijn zoon van vijftien overkomen, bijvoorbeeld naar Noorwegen. ‘Vroeger voelde ik natuurlijk heel veel rebellie, en eenzelfde spanningsveld zie ik nu ook bij mijn eigen kinderen.’ Hij lacht een beetje verontschuldigend. ‘Je kunt jezelf voorbij hollen in een poging dingen aan te reiken en dan elk doel missen,’ zegt hij, ‘terwijl ik alleen maar poog mijn kinderen groot te brengen en daar mensen van te maken.’
Het lijkt erop dat zijn reis rond de Noordzee hem vooral heeft ingepeperd dat als je kinderen in de buurt van de zee van het noorden opgroeien, je ze daar ook iets van moet meegeven. ‘Dat vind ik wel, ja. Dat was toch de these van het programma, dat de Noordzee voor een deel bepaalt wie we zijn. En als vader wijs je deuren aan. Ze moeten later zelf maar bepalen of ze daar doorheen lopen of niet.’