Asimov was zijn tijd ver vooruit. De eerste echte robots − machines die kunnen waarnemen, denken, handelen en een computer als brein gebruiken − werden pas eind jaren veertig gebouwd, toen de computer net was uitgevonden. Maar nog voordat deze eerste robots ten tonele verschenen had Asimov al zijn buik vol van sciencefictionverhalen waarin robots zo intelligent zijn geworden dat ze de mens gaan overheersen. Hij gaf er de term Frankensteincomplex aan, naar het moordende monster dat werd geschapen door dokter Frankenstein in de briljante negentiende-eeuwse roman van Mary Shelley, geschreven toen ze pas negentien jaar oud was. Zelf verzon Asimov drie ethische wetten voor robots die hij gebruikte om volgens hem veel interessantere en realistischere verhalen over robots te vertellen die wegbleven van het door hem verfoeide Frankensteincomplex.
Asimov vond dat robots slimme instrumenten moesten zijn die – net als alle andere instrumenten die de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt – door de mens ontworpen zijn om hem te dienen, niet om zich tegen hem te keren.
Het Frankensteincomplex ligt diep verankerd in het culturele bewustzijn van de westerse mens. Hoe anders is dat in Japan. Daar bestaat een veel vriendelijker en socialer beeld van de robot. Google in een westers land op afbeeldingen van robots, en je krijgt relatief veel oorlogszuchtige, mensvijandige robots te zien. Doe hetzelfde in Japan en je ziet relatief veel vriendelijke, menslievende robots.
Met de sterk toegenomen denkkracht van computers in de afgelopen tien jaar − de kunstmatige intelligentie − staat het Frankensteincomplex weer volop in de spotlights. Natuurkundige Stephen Hawking heeft geroepen dat kunstmatige intelligentie het einde van de mensheid kan betekenen. Teslaoprichter Elon Musk vreest dat de mens niet meer dan een huisdier van superslimme robots gaat worden.