‘Civilization’ – gevolgd door een diepe zucht. Paleontoloog Ray Rogers wijst op de snelweg waar we onderdoor varen. Onze mobiele telefoons geven trillend en rinkelend aan dat ze weer netwerk hebben, nadat we zojuist twee dagen van de radar zijn verdwenen. We zijn in Montana en varen over de Missouri River. Dwars door onherbergzame rotsformaties; door erosie uitgesleten brokken steen waar je met een levendige fantasie spitse torens en belerende wijsvingers in ziet. Af en toe kom je een dorre boom tegen, soms een toefje groen. Bij iedere bocht een ander klimaat. Trui aan, trui uit. Regenjas aan, alles uit. In je T-shirt op het dek, in de zon. Een serene stilte, het geronk van onze motorboot niet meegerekend. De filmcrew moet er aan wennen, maar dat zulke plekken nog bestaan, is geruststellend.
De 4370 kilometer lange Missouri River is de langste rivier van Noord-Amerika; ontspringt in de Rocky Mountains en mondt uit in de Mississippi. Het is één dag terug dat we de boot op stapten, na een eindeloos hobbelende tocht per jeep vanaf onze lodge, over onverharde wegen onder donkere, sinistere luchten. Onze missie: dinobotten spotten, in de voetsporen van paleontoloog Edward Drinker Cope (1840-1897). Die bivakkeerde rond 1876 in dit gebied om op fossielen te jagen. Zijn motivatie was tweeledig. Enerzijds werd hij net als veel collega’s in die tijd gedreven door de ambitie bewijs te leveren voor de pas gepubliceerde evolutietheorie van Darwin, anderzijds wilde hij in de strijd met collega-wetenschappers de allergrootste ontdekking op zijn naam schrijven; de eerste en de beste zijn – niets menselijk was hem vreemd. Waar we nu zijn, was hier de juiste plek voor, de rotsen hier bij Cow Island liggen vol archeologische schatten.
Nog steeds. Daarom dat Ray Rogers hier is. Rogers is geen stoffige studeerkamer wetenschapper: hiking schoenen, spijkerbroek, een houthakkers hemd, baseball cap, een drie dagen baardje en een gezonde blos op de wangen. Als hij niet in de boot zit, loopt hij rond met een pikhouweel – als was het eind negentiende eeuw. Het navigatie-apparaat in de andere hand doet 2011 vermoeden. Wanneer hij ergens iets bijzonders tegenkomt bij een rots, noteert hij een beschrijving van de plek en het landschap, het soort fossiel en de gps-coördinaties. Twintig jaar geleden kwam hij voor het eerst hier omdat een van zijn helden Jack Horner (befaamd dino-expert en technisch adviseur bij alle Jurassic Parc-films) hier een Tyrannosaurus aan het uitgraven was. Rogers, die destijds promotieonderzoek deed onder Horner, wilde daar bij zijn. Op een van de plekken waar hij overnachtte, ontmoette hij Jim Mitchell; geoloog en destijds verantwoordelijk voor het managen van de economische grondstoffen in het gebied. Mitchell kent het gebied van haver tot gort. Voor Rogers was het destijds terra incognita – en voor een beetje paleontoloog is dat dè brandstof om er op uit te trekken en te gaan ontdekken; dat is nu niet anders dan dat het in de negentiende eeuw was. Maar hoewel het Amerikaanse wilde westen nog steeds desolaat, ruw en grillig is, is er wel het een en ander veranderd.