Vandaag keren we naar onze oorsprong terug, in de supermarkt die het toneel is van een ingehouden soort paniek. Handen worden ternauwernood in bedwang gehouden door zelfbeheersing, en grijpen langzamer naar de laatste blikken tomatensaus dan ze eigenlijk zouden willen.
Tussen de schappen wordt volop gerocheld en gehoest. Ik hou mijn adem in en heradem pas weer bij de glutenvrije producten.
Ginds sakkert een dame tegen een vakkenvuller dat niemand de vereiste afstand bewaart. ‘Ze staan je goddorie overal op de lip!’
De supermarkt is het bange hart van de coronacrisis.
Over lege wegen rij ik terug naar huis. Verlaten ligt het land erbij. Met gevoeliger zintuigen dan de onze had je de verbazing van de dieren over de onwerkelijke rust kunnen opmerken. Is er onder de mensen niet ook hier en daar opluchting te bespeuren? Kleine, clandestiene haarden van vreugde over de vastgelopen raderen van de sociaal-economische machinerie? Niet over de eenzamen vanzelfsprekend, over de zieken en de doden, maar over het meedogenloze regime van tijd en arbeid dat als bij toverslag zijn macht verloren had. Er was geen doel meer, geen schema waaraan moest worden voldaan. Gezond blijven, niet sterven, dat was alles.