"Of ik wel eens rekening hou met de komst van een Derde Wereldoorlog? De laatste dertig jaar niet"
De reputatie van de VPRO was haar vooruitgesneld, want Joop van der Reijden deed mee aan het Marathoninterview met dien verstande dat er niet gevloekt zou worden: “omdat ik vind dat je als christen, als christen-democraat toch een beetje moet oppassen in welke omgeving je bent. Je hoeft geen overdreven eisen te stellen, dat is ook weer niet nodig, je moet niet de hele wereld naar je hand willen zetten, maar dat niet bij voorbaat, als je het weet, de krachttermen in de aankondiging door de lucht hoeven te vliegen, dat is ook weer niet nodig.”
VPRO-radiodirecteur Jan Haasbroek vuurt om te beginnen vijftig korte vragen op Van der Reijden af “om het spannend te maken voor de luisteraars”. Eén van die vragen luidt: waarom heeft u een zwembad in de tuin? “Omdat ik een sauna in mijn tuin heb. Ik ben lang in Finland geweest en heb daar een liefde voor de sauna aan overgehouden. En na de sauna moet je in een tobbe.”
Wat was het favoriete programma? Sterrenslag? Voor de sportfanaat was dat afzien. “Ja, Sterrenslag, dat is leuk om een keer aan mee te doen, maar onbevredigend, want je bent dan toch bezig met goedwillende, tweederangs sporters, en dat bevredigt niet. Ik ben helemaal niet van dat soort programma’s, maar het hoort erbij.”
Als oud-staatssecretaris van gezondheidszorg uitte Van der Reijden een groot deel van het marathoninterview zijn zorgen over het zorgstelsel en de toekomst daarvan: “Ik denk dat het een illusie is om te denken dat oma nog lange tijd door de liefhebbende familieleden verzorgd gaat worden, dat is niet meer van deze tijd. Het zal de kosten van de gezondheidszorg tot enorme hoogten opstuwen. We zijn als lemmingen die onherroepelijk in zee verdrinken. Ons inhouden, niet afschaffen, zal ons enorme winst in de gezondheidszorg opleveren.”
De vraag hoe we met de vergrijzing om moeten gaan, stelde Van der Reijden zich 21 jaar geleden ook al: “De vergrijzing mag je niet meer op 65, of 85 of 100 jaar leggen, de vergrijzing begint bij 45 jaar. In 1995 zullen er meer mensen aan de verkeerde kant van de leeftijdskolom zitten dan de goede kant. Daardoor wordt naar mijn mening de zorg volstrekt onbetaalbaar. Als we nu al niet grote ingrepen doen, om het zo te maken dat die mensen in elk geval verzorgd kunnen worden en de rest zichzelf zo veel mogelijk bedruipt. Dat wil zeggen: gij hebt een risicovol gedrag, dan is het aan u te bepalen hoe hoog dat risico is en dus de kosten. De arts doet niets anders dan repareren, dan een nieuwe pakking in de motor leggen, op zijn minst.”
Van der Reijden heeft zich in zijn functie als staatssecretaris ook beziggehouden met de schadevergoeding voor oorlogsslachtoffers. Die procedure is hem niet in de koude kleren gaan zitten: “Het is fascinerend om te ervaren dat pakweg veertig jaar na de oorlog mensen nog zo met hun verleden bezig kunnen zijn dat ze een op zichzelf niet onredelijke vraag als ‘beschrijf nog eens even wat u hebt doorgemaakt, zodat wij kunnen beoordelen of u meer of minder uitkering moet hebben’, ervaren ze als iets krenkends en opnieuw een beschadiging van hun leefwijze. Het fascinerende is dat dat in een wetgeving en vooral in het uitvoeringsapparaat zo verschrikkelijk moeilijk is te vangen. Ik heb in de Kamer gezegd, en daar keek iedereen heel erg van op, dat wetgeving op dit gebied niet meer kan zijn dan een gesublimeerde emotie. Je praat en denkt met veel emotie over die vraagstukken en dat moet je neerleggen in wetgeving en dat zijn gewoon woordjes: ‘een’, ‘de’, ‘vele’, ‘weinige’, dat zijn de woordjes waarmee je het vast moet leggen. Dan komt de man of vrouw die het toe moet passen en de realiteit gebiedt dat we daar niet mensen aan kunnen zetten die de oorlog ook allemaal hebben meegemaakt. Die zijn gepensioneerd. Die mensen zijn jongeren en die hebben een hele andere belevingswereld en die lezen onvermijdelijk dat koele, kille stukje wetstekst en die moeten daarmee naar die gehandicapte, aangetaste medemens, dat is een fantastisch vraagstuk. Ik moet u zeggen dat ik bij dat deel van mijn portefeuille erg emotioneel betrokken bij ben geweest en dat ik mij op juist dat punt vaak zo machteloos heb gevoeld.”
De oud-bestuurder maakt aan het einde van de vijf uur kenbaar dat hij graag nog over het welzijnswerk had gepraat. Over jongerenhulp en de blijf-van-mijn-lijfhuizen wil hij nog graag wat kwijt: “Ik denk dat iedereen ervan opkijkt, die toch uit een, tussen aanhalingstekens, normale omgeving, een normaal gezinsleven komt. Kunt u zich dan echt voorstellen om een vrouw van 45 jaar te ontmoeten met twee kinderen, die in haar 44e jaar, nadat ze 24 jaar getrouwd was, pas van huis wegliep, omdat haar man haar weliswaar al 24 jaar geslagen had, elke dag opnieuw, maar nu pas wegliep, omdat ze een zoon van 16 had, die nu elke dag in elkaar gebeukt werd. Nou, ik heb me dat, voordat ik op die stoel zat, gewoon niet kunnen indenken dat zo’n geval in die mate en zo vaak, zich voordeed. Ik had geen illusies, maar dat iemand de behoefte heeft elke dag zijn vrouw in elkaar te timmeren, gedurende 25 jaar, dat overschrijdt echt mijn voorstellingsvermogen.”