Biografie Jan Pronk
geb. 16 maart 1940
Johannes Pieter Pronk komt op 16 maart 1940 ter wereld in Scheveningen. Zijn vader was onderwijzer, het gezin gereformeerd. Hij ging in Den Haag naar het Zandvlietcollege waar hij het gymnasium doorliep en studeerde vervolgens aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam – wat sinds 1973 de Erasmusuniversiteit is. Zijn sociale betrokkenheid bleek al tijdens zijn studententijd – hij vaarde vaak mee met de Henri Dunant, de boot van het Rode Kruis, waarmee gehandicapten een paar dagen erop uit konden.
Na zijn afstuderen vond hij een baan bij het Centrum voor Ontwikkelingsprogrammering van zijn hogeschool en het Nederlands Economisch Instituut als wetenschappelijk medewerker. Hij werkte daar naast de vermaarde econoom Jan Tinbergen.
Voor de politiek begon hij zich in het midden van de jaren zestig te interesseren. Zijn keuze viel op de Partij van de Arbeid. Van 1966 tot 1971 was hij afdelingsvoorzitter van Krimpen aan de Lek. Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1971 werd de 31-jarige lid van het parlement. Hij maakte onderdeel uit van Nieuw Links, de vernieuwingsbeweging binnen de PvdA en was lid van de commissie-Mansholt, die onderzocht wat het alarmerende rapport van de Club van Rome, die wetenschappelijk onderzoek had gedaan naar hoe de toekomst van de wereld er wat betreft bevolkingsomvang en milieubelasting, voor Nederland betekende.
Pronks ster rees snel. Na een korte tijd europarlementariër te zijn geweest in 1973, trad hij in hetzelfde jaar toe tot het kabinet van Joop den Uyl. Met zijn 33 jaar was hij één van de jongste ministers in Nederland ooit. Het kabinet-Den Uyl stond bekend om zijn linkse signatuur en bevlogenheid. Daar heeft de jonge Pronk zeker zijn deel aan bijgedragen.
Toen het kabinet-Den Uyl in 1977 geen doorstart kreeg, werd Pronk weer kamerlid. In 1980 vertrok hij voor enkele jaren uit de Kamer om adjunct-secretaris-generaal te worden van UNCTAD, de VN-conferentie voor handel en ontwikkeling. Zes jaar later keerde hij terug in de Tweede Kamer en in 1989 werd hij opnieuw minister van Ontwikkelingssamenwerking, ditmaal in het tweede kabinet-Lubbers, dat door de CDA en de PvdA werd gevormd. Hij behield die post in het eerste kabinet-Kok en werd in het tweede kabinet-Kok minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Pronk leek niet weg te branden.
De functie van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties werd voor zijn neus weggekaapt door Ruud Lubbers. Hij bleef minister in Kok-II, maar was de eerste om te zeggen dat hij, als lid van Kok-I moest aftreden – en de rest van het kabinet met hem – toen uit het NIOD-rapport ui 2002 bleek hoe de val van de moslimenclave Srebrenica in zijn werk is gegaan.
In 2004 werd Pronk tot bijzonder VN-gezant voor Soedan benoemd. Hij moest het lot van de mensen in Darfur zien te verbeteren, een welhaast onmogelijke opgave. In oktober 2006 eisten de Soedanese autoriteiten, die Pronk niet had gespaard in zijn kritiek, hem het land te verlaten.
Dan maar weer terug naar Nederland, zal hij gedacht hebben. In augustus van het jaar daarop deed hij een gooi naar het partijleiderschap van de Partij van de Arbeid. In de campagne deed hij als vanouds boude uitspraken. Zo noemde hij premier Balkenende een “leugenaar” en zei hij dat “Nederland op een schandelijke wijze de Irak-oorlog [is] ingerommeld”. Hij bood snel zijn excuses aan, maar het mocht niet baten; Liliane Ploumen werd tot partijvoorzitter verkozen.
Daarna werd Pronk, inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd ruimschoots heeft bereikt, voorzitter van het Interkerkelijke Vredesberaad.