Nederland scoort nog altijd laag als het gaat om de hoeveelheid vrouwelijk topacademici. Maar Mathijsen is dwars door het 'glazen plafond' gebroken. Als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde deed ze vooral onderzoek naar haar geliefde 19e eeuw, ze promoveerde op de ongepubliceerde brieven van humorist Gerrit van de Linde en publiceerde in een opmerkelijke reeks interviews met prominente schrijvers uit de 19e eeuw, zoals Jacob van Lennep - waar ze binnenkort een biografie over wil schrijven -, François Haverschmidt en Willem Bilderdijk. Die gesprekken werden in 1991 gebundeld in De Geest van de Dichter, waarvoor ze de Multatuliprijs kreeg. Wat allemaal niet wil zeggen dat Mathijsen in het verleden leeft. Harry Mulisch heeft ook haar warme belangstelling, maar dat is dan ook een 19e-eeuws schrijver, aldus de neerlandica. Die liefde voor de 19e eeuw komt misschien uit het feit dat Mathijsen in Limburg werd geboren, waar het rijke roomse leven zo alomtegenwoordig was en sterk aan vervlogen tijden deed denken.
Marathoninterview Marita Mathijsen
Marita Mathijsen
Marita Mathijsen is een vrouwelijke hoogleraar in Nederland. Helaas maakt dat haar, tot haar grote spijt, behoorlijk bijzonder. Ger Jochems, wil er alles over weten.
Biografie Marita Mathijsen
geb. 18 augustus 1944 te Belfeld
De 19e-eeuwse litaratuur van de motteballen ontdaan
"En plotseling was er het succes", schreef het dagblad de Gooi en Eemlander op donderdag 25 april 1991. Dat jaar kreeg Marita Mathijsen-Verkooijen de Multatuli-prijs voor haar boek De Geest van de Dichter. Zij ontmoet daarin 19e-eeuwse schrijvers als Geertruida Bosboom-Toussaint, die er op staat zelf thee voor haar te zetten, de gigant Willem Bilderdijk ("Ik bezwijk onder het geweld van mijn eigen geest"), bezoekt in Londen Gerrit van de Linde, alias De Schoolmeester. En zij wandelt met Peter de Genestet door de Haarlemmerhout.
Tot dan toe had de huidige hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam wel gepubliceerd, maar niet eerder had zij daar zoveel lof voor gekregen. In 1998 krijgt zij voor haar werk de Prijs voor de Geesteswetenschappen van het Prins Bernard Cultuurfonds.
Marita Theodora Catharina Verkooijen wordt geboren in Belfeld op 18 augustus 1944. Het Roomsch Katholieke Limburgse dorp, beschermd door de Heilige Urbanus, bevond zich nog grotendeels in de 19e eeuw. De ouderen gingen onveranderd in het zwart gekleed en de grote arbeidersgezinnen waren nog altijd arm. Ze groeit op in een gezin met acht broers en zusters, vader is psycholoog en richt de plaatselijke parochiebibliotheek op. Die had Marita snel uitgelezen, dus ging ze met haar broers op de fiets naar de gemeente bibliotheek van Tegelen. Na het St. Ursula Lyceum in Roermond volgt ze op een namiddag een opleiding voor bibliothecaresse (YUK), en slaagt voor MO-A Nederlands.
In 1966 mag ze eindelijk naar Amsterdam, naar de vrijheid. Een vlucht noemt ze dat later. Ze studeert Nederlands aan wat toen nog de Gemeentelijke Universiteit heette, trouwt in 1970 met musicus Hub Mathijsen. Uit dit huwelijk wordt in 1984 dochter Alma geboren.
Marita Mathijsen promoveert in 1987 op de uitgave van de brieven van Gerrit van de Linde, alias De Schoolmeester. Er volgen nog vele publicaties, waaronder De Gemaskerde Eeuw, een cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis van de 19e eeuw. Haar beste boek vindt zij zelf. In 1994 overlijdt haar man Hub.
Mathijsen wordt in 1999 benoemd tot hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde. Daarnaast doet zij heel veel meer, waaronder het schrijven van een column in NRC-Handelsblad. Marita Mathijsen heeft de literatuur van de 19e eeuw uit de mottenballen gehaald, opgepoetst en voor een groot publiek aantrekkelijk gemaakt.
Samenvatting eerste uur
Schoonschrijfster van de wetenschap
Bij haar naam komt meteen de term De Gemaskerde Eeuw op – de titel van wat zij zelf haar beste boek vindt en dat dé term voor de negentiende eeuw geworden is. De eeuw waarvan ons altijd geleerd is dat het de eeuw zonder spiritualiteit is, zonder dat er iets gebeurde. Dat beeld heeft Mathijsen ontmaskerd door de souplesse van de taal van de domineesdichters te ‘ontstoffen’. Je moet de juiste beelden leren kennen – als een vrouw paardrijdt dan masturbeert ze, zo brutaal durft ze wel te zijn als degene die de teksten interpreteert.
Ze promoveerde op de brieven van de Schoolmeester, Gerrit van de Linde, de vrolijke Rotterdammer met zijn actieve seksleven, die zo de vrouw van zijn hoogleraar had bezwangerd waardoor hij naar Engeland vluchtte, waarvandaan hij zijn prachtige brieven aan zijn vriend Jacob van Lennep schreef – ze leest er één met veel plezier voor.
Kwaad kan ze worden als mensen zeggen: “tja, ze schrijft wel goed, maar is het wetenschappelijk verantwoord?” Soms heeft ze bewust géén noten toegepast, maar dat wil niet zeggen dat het niet goed wetenschappelijk gefundeerd was. Wie mooi schrijft, is verdacht in wetenschappelijke kringen, is de voorlopige conclusie, waar wellicht nog op teruggekomen wordt.
Dan haar jeugd in Belfeld in Limburg: het katholieke leven van als bruidje in processies meelopen, van het bewaarschoolkind dat bang is voor de verhalen over de duivel die daar verteld worden, het schoolkind dat alle nonnen als homoseksueel zag en het daarom ook niet vreemd vond toen haar zusje dat bleek te zijn. Een klein leven, bescheiden, al was het gezin Verkooijen, haar vader was psycholoog, relatief well to do en liberaal. De kleine maatschappij die zo goed mogelijk voor zichzelf zorgt maar niet de grote verbanden aangaat – dat was nog echt negentiende eeuws in die jaren vijftig.
Op de middelbare school in Roermond bleef ze over, en dat was een gouden tijd want er was een bibliotheek en daar ging ze Jacob van Lennep en Geertruide Bosboom-Toussaint lezen – toen al! Al zat er misschien Bomans tussen als intermediair tussen de negentiende eeuw en de moderne taal. De verboden literatuur van bijvoorbeeld Hugo Claus las je stiekem onder tafel, want de nonnen zagen toch ook niet alles met die kappen op.
In het grote gezin – Marita is de oudste van 5 meisjes, met 2 oudere broers daarboven – had ze vooral een coalitie met een vier jaar jonger zusje en haar broers. Daar lag de coalitie, en die had je nodig om de moderniteit te bevechten in het traditionele gezin, en om uit huishoudelijke klusjes uit te komen.
Tweede uur
Het tweede uur startte met de constatering van Mathijsen dat zij sensibel is. Ze kan met tranen in de ogen in de archieven zitten als ze leest over de dood van de kinderen van de Schoolmeester en ze schiet vol als ze de plaatsen bezoekt waar Van Lennep gelopen heeft. Natuurlijk moet je bij dat inleven niet het overzicht verliezen en de infrastructuur van de tijd erbij betrekken. Wetenschappelijk verantwoord, daar komt het begrip weer langs zoals dat in het eerste uur ook al kwam, maar ze wil toch ook graag ontroeren. Laten zien dat de geschiedenis van ons is. Dat het onze voorouders, onze genen zijn. Neem de tien zogenaamde gesprekken met negentiende eeuwse schrijvers, één van haar boeken – ze heeft het allemaal nagezocht, de woorden van de mensen zelf gezocht en toegepast. Maar zo’n boek mag dan niet op je wetenschappelijke lijst, dat komt in de categorie ‘populariserend’.
Het onderscheid tussen zichzelf als intellectuele ziel en de boerenpummels om haar heen op het Limburgse platteland heeft ze van jongs af aan gevoeld, en als Jochems vraagt of ze dat onderscheid nog steeds zo scherp maakt, komt ze op haar heel lieve werkster, die eens met een barbiepop voor haar dochter aankwam, die minzaam werd geaccepteerd. Die bleek tegen de verwachting in toch nog een leuk stuk speelgoed op te leveren.
Op zoek naar intellectuele geestverwanten kwam ze in Amsterdam terecht en daar ontmoette ze al snel haar toekomstige man Hub Mathijsen. Een rebel, die zowel in de lijn als tegen de lijn van zijn vader in, musicus werd, maar dan wel een bewust alternatieve. De jaren zestig waren daar goed voor: muziek componeren voor een fruitorgel, het oprichten van het eerste ironische salonorkest, het Resistentieorkest. Mozarts hemels gespeelde kamermuziek was dan voor de beslotenheid van thuis.
Mensen in de muziek, daar kan ze tegenop kijken, mee dwepen. Bij Maria Callas heeft ze nog wel eens uren bij de kleedkamer gewacht om een handtekening te krijgen, vooral als ode aan de vrouw die ooit bij een optreden haar middelvinger opstak en wegliep toen ze uitgefloten werd.
Boeken Marita Mathijsen
De volgende titels zijn tijdens het marathoninterview ter sprake gekomen. Sommigen van hen zijn niet vrij verkrijgbaar, maar worden wel door de bibliotheek uitgeleend.
Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880 (Nijmegen 2004, Uitgeverij Vantilt)
De Gemaskerde Eeuw (Amsterdam 2002, Querido)
De Geest van de Dichter. Tien zogenaamde gesprekken met negentiende-eeuwse schrijvers (Amsterdam 1990, Querido). Voor dit boek kreeg ze in 1991 de Multatuli-prijs.
Waarde Van Lennep. Brieven van de Schoolmeester (Amsterdam 1977 Querido)
Pamflet: Afwezigheid van het Verleden (Amsterdam 2007, Querido)
Andere boeken van Marita Mathijsen zijn:
Het Literaire Leven in de 19e Eeuw, (Amsterdam 1987, Querido)
De Gedichten van De Schoolmeester (2001, Griffioen)
Met Geert Mak: De Zomer van 1823, lopen met Van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland (Zwolle 2000, Uitgeverij Waanders)
Verliefd op het Verleden, ontboezemingen van een letterkundige (Amsterdam 2004, Bert Bakker)
Het Voorbestemde Toeval. Gesprekken met Harry Mulisch (Amsterdam 2002, De Bezige Bij)