Geb. 18 augustus 1931 te Breda
Van houthakker tot politiek vernieuwer tot éminence grise
Henricus Antonius Franciscus Maria Oliva van Mierlo – naar zijn initialen ook wel HAFMO genoemd – werd in 1931 in Breda geboren. Hij was de oudste zoon van een steenfabrikant, na hem volgden vijf zussen. Een groot deel van de rest van de ‘roomse’ familie Van Mierlo had zich in het bankieren bekwaamd. De kleine Hans groeide in rijkdom op. Hij herinnerde zich nog dat hij daar op een nare manier mee werd geconfronteerd op het plaatselijke voetbalveld: “Ik was rijk en had mooie schoenen met noppen, maar ik kon niet voetballen. De arme jongens konden wel voetballen en droomden over schoenen zoals de mijne”. Met Breda had hij niet zoveel, met Brabant wel: “Ik heb altijd geprobeerd te voorkomen dat ik mijn zachte g zou verliezen. Ik vind zelf de zachte g mooier dan de harde.”
Op zijn twaalfde moet Van Mierlo naar een jongenskostschool in Oss en op zijn veertiende plaatsen zijn ouders hem op het beroemde – en beruchte, want zeer strenge – jongensinternaat van de paters jezuïten, het Canisius College in Nijmegen. Hij zit daar elf maanden per jaar, ver van huis. In zijn latere leven had hij elk jaar aan het eind van augustus buikpijn: het schooljaar begon weer.
Na zijn schooltijd ging Van Mierlo rechten studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, maar hij vertrok al snel naar het buitenland voor wat minder academischer bezigheden. Hij werd visser in Marseille, hakte hout voor een klooster op een mediterraan eiland, was havenarbeider in Perpignan, redacteur bij de Franse krant L’Indépendant in Zuid-Frankrijk. Bij zijn terugkeer in 1960 besloot hij toch zijn doctoraalexamen te doen. Hij werd meester in de rechten en ging in Amsterdam wonen. Hij woont tegenwoordig nog altijd in het huis aan de Herengracht dat hij toen betrok. Hij begon voor Het Handelsblad te schrijven, eerst als redacteur binnenland, later als hoofdredacteur van de opiniepagina.
In 1967 stopte hij bij het Handelsblad, omdat hij, misschien wel tegen wil en dank, naar de Tweede Kamer werd beroepen. Op 30 april 1966 kwam een aantal jonge ‘links-liberalen’ in Amsterdam bij elkaar uit onvrede over de toenemende onduidelijkheid in de Nederlandse politiek. Die onduidelijkheid was ontstaan door een groeiende ontzuiling en ontkerkelijking van de maatschappij. Democraten 1966, afgekort D’66, zag op 14 oktober van dat roerige jaar het levenslicht. 44 Zogenaamde ‘homines novi’, jonge intellectuelen, waren verantwoordelijk voor de nieuwe sociaal-liberale partij. Van Mierlo die door iedereen als leider werd gezien, wilde dat aanvankelijk helemaal niet zijn, het “doet hem teveel aan de oorlog denken”. Hij was niet bedreven in het managen en zijn organisatietalent was ook niet om over naar huis te schrijven, maar hij inspireerde zijn partijgenoten. Bij de verkiezingen van 1967 behaalde de partij een voor een nieuwkomer ongehoord aantal van zeven zetels in de Tweede Kamer.
Vooral het verkiezingsfilmpje met Hans van Mierlo, die in een oude loden en te grote jas van zijn oom door de regen liep, maakte indruk op het publiek. De opkomst van de jonge ster aan het politieke firmament trok zelfs de aandacht van de New York Times. Die kopte na de verkiezingen met ‘Star Rises in Dutch Politics’. Maar aan het begin van de jaren zeventig stootte Van Mierlo’s innige relatie met de PvdA veel partijgenoten voor het hoofd. Van Mierlo moest plaats maken voor Jan Terlouw, maar bleef lid van de Tweede Kamer om het buitenlandbeleid van de partij te vertegenwoordigen. Zijn politieke loopbaan leek in rustiger vaarwater terecht te zijn gekomen en sommigen dachten dat het misschien wel helemaal was gedaan met de politicus Van Mierlo.
Dat veranderde toen hij op 11 september 1981 toetrad tot het kabinet Van Agt/Den Uyl, dat geen lang leven was beschoren. Ruim een jaar later was hij, waarschijnlijk tot zijn eigen opluchting, geen minister van Defensie meer, een baan die hij naar eigen zeggen zeker niet had nagestreefd. De mislukking van het kabinet, en daarmee van Van Mierlo als minister, deed D’66 geen goed bij de verkiezingen. Er gingen elf zetels verloren. Van Mierlo trok zich terug in de Eerste Kamer. Het tij keerde in 1985 toen de oude leider zijn elan ook weer had hervonden. Na de verkiezingen van 1986, die D’66 3 zetels extra opleverde, werd hij weer fractieleider van zijn partij en nam zitting in de Tweede Kamer. De daaropvolgende acht jaar bleef hij dat. Totdat Wim Kok, lijsttrekker van de Partij van de Arbeid, in 1994 de verkiezingen won. ‘Won’ is wellicht een groot woord – de partij verloor twaalf zetels – maar het CDA had het nog slechter gedaan (min twintig zetels). D’66 kon daarvan profiteren: de tijd was gekomen voor regeringsdeelname. Het eerste paarse kabinet, een coalitie van het PvdA, de VVD en D’66, was geboren.
Van Mierlo werd in het eerste kabinet-Kok minister van Buitenlandse Zaken, een functie die hem vanwege zijn gebrekkige dossierkennis niet veel bewonderaars opleverde. De grote lijnen, daar was Van Mierlo beter in. Als minister van Buitenlandse Zaken was hij vaak onderweg. Toch bleef hij fractieleider van zijn partij. Iets wat hij gezien de resultaten van de verkiezingen in 1998 beter niet had kunnen doen: D’66 verloor tien zetels. Van Mierlo besloot de politiek definitief de rug toe te keren en gaf het stokje door aan Els Borst, die hij zelf tot opvolger had gebombardeerd: “Het is een meisje geworden en we noemen haar Els”. Twee maanden na zijn aftreden als minister van Buitenlandse Zaken werd Van Mierlo als minister van Staat benoemd.
Een jaar na zijn ‘pensionering’, zoals hij het ook zelf noemt, ontmoette Van Mierlo de schrijfster Connie Palmen, bij Cees Nooteboom thuis. Het paar was, tot zijn dood, onafscheidelijk.