De ontwikkelingen en procedures in het Nederlandse Recht passeren uitgebreid de revue. Maar nooit zonder de gedachten en gevoelens van de advocaat-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden mee te laten wegen. Het blijft een mensenzaak – en mensen maken fouten. Ook die komen in het gesprek uitgebreid aan de orde.
De buitengewoon hoogleraar burgerlijk procesrecht aan de (voormalige) Katholieke Universiteit Nijmegen – hij ging in 1991 met pensioen – werd in de loop van de jaren een spreekbuis van gerechtelijk Nederland. Ook publiceert hij geregeld over de Nederlandse rechtspraak, waar hij zich soms zorgen over maakt. “Rechters laten zich tegenwoordig veel te veel opjutten door het publiek.” Dat kwam hem vaak op de betiteling soft te staan, maar daar wil Leijten niets van weten: “ik heb altijd het idee gehad dat ik zelf ook een boef had kunnen zijn, en zeker een moordenaar.
Biografie J.C.M. Leijten
Soft doch rechtvaardig
Johannes Cornelis Maria (Jan) Leijten werd op 14 januari 1926 in het Brabantse Etten-Leur geboren. Dat was tijdens het marathoninterview goed te horen. Over zijn jeugd is Leijten niet erg spraakzaam. In de vele interviews die hij in de loop van de jaren gaf, laat hij zelden iets los over zijn jeugd. Zijn eigen persoonlijke geschiedenis begint pas op het moment dat hij voor de eerste keer een rel veroorzaakt.
Dat was in 1969, bij zijn aanstelling als deeltijd hoogleraar Inleiding tot de rechtswetenschappen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij werd te bourgeois bevonden, hij had te weinig wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan en uit twee dichtbundels die hij ooit had gepubliceerd concludeerden de studenten dat hij wel heel erg aan zijn moeder hing. “Ja, we zitten er nou wel om te lachen maar destijds vond ik het vreselijk”, vertelde hij in een interview met het NRC Handelsblad in mei 1991. Maar wat de studenten nog het meest tegen de borst stuitte was het vermoeden dat Leijten zijn aanstelling dankzij zijn contacten had weten te bemachtigen, in de tijd van democratisering van de universiteiten een doodzonde. De bezwaren tegen de nieuwe hoogleraar verdwenen echter snel toen Leijten op een protestbijeenkomst die de studenten tegen zijn komst hadden georganiseerd zelf zijn ideeën over de rechtspraak toe kwam lichten. Dat optreden was het begin van een enorme stijging in Leijtens populariteit op de faculteit.
Leijten begon zijn carriere na zijn studie Rechten aan dezelfde Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1952 begon hij als advocaat in Nijmegen. Binnen enkele jaren werd hij procureur en vervolgens rechter in ’s-Hertogenbosch. Eigenlijk was Leijten liever advocaat gebleven, want – zoals hij het later verwoorde in een boek van zijn hand – God houdt niet van rechters: “het voelt een stuk beter om iemand te verdedigen dan iemand te veroordelen. Met veroordelen zit je al snel op de stoel van God. Dus daarom houdt God niet van rechters.”
Na zijn aanstelling als hoogleraar in 1969 volgde in 1976 een aanstelling als bijzonder hoogleraar burgerlijk procesrecht. In 1981 werd hij benoemd tot advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. In 1996 ging hij in beide functies met pensioen. Leijten werd vaak als softie betiteld, omdat hij onaflatend pleitte voor zo laag mogelijke gevangenisstraffen en de waarborging van de rechten van verdachten. Zo schrok hij er niet voor terug de rechters in Leeuwarden te verdedigen die de verdachten van de moord op Meindert Tjoelker zeer lage straffen hadden gegeven. “Rechters hebben niet een beroep waarin zij op enige populariteit mogen rekenen, maar ze verlangen er ook niet hevig naar de volkswoede te trotseren en voor verkrachters van het recht, waarvan zij geacht worden de dienaars te zijn, te worden versleten. Ze moeten er daarom wel heel bijzonder van overtuigd zijn geweest dat het opleggen van nog aanmerkelijk lagere straffen dan geeist waren, doodgewoon geboden was.” Ook zijn standpunt inzake de legalisering van drugs werd als wel zeer liberaal gezien. “We moeten de strafbaarheid van de drugsdelicten afschaffen. Dan verdwijnt de aardigheid van de handel. Dan kost een paar gram van dat spul net zoveel als een biertje.”
Naast spreekbuis van de Nederlandse rechtspraak was en is Leijten ook een zeer verdienstelijk schrijver. Hij publiceerde talloze stukken in de dagbladen over het recht en afzonderlijke rechtzaken, maar begaf zich ook – weliswaar met wisselend succes – op het literaire vlak. De een kan zijn proza vanwege de stijl moeilijk verdragen, de ander is er lyrisch over. Zijn bekendste titels zijn Brullen Als Een Nachtegaal (1993), De Verschrikkelijke Eenzaamheid van de Inbreker (1995), God Houdt Niet Van Rechters (2000) en Kleine Hebzucht Loont Niet (2003).
Prof. Leijten heeft, zoals het een goed rechtsgeleerde betaamt, een groot wantrouwen jegens de overheid: "Als de overheid zijn hand uitstrekt, moet je oppassen dat die hand geen klauw wordt. Het eerste teken van machtsmisbruik is de schending van de rechten van verdachten."
Zijn rechtvaardigheidszin werd aangewakkerd toen hij als klein jochie een boek over piraten las: "Ik denk dat ik een jaar of 8, 9 was, toen heb ik een van de grootste schokken van mijn leven gehad. Een heel gek iets. Een geïllustreerd tijdschrift, het zal de Katholieke Illustriatie geweest zijn, want ik kom uit een katholiek nest, of de Panorama of weet ik wat, en daar stond een verhaal in over piraterij en kapers enz, enz. en een prent en daar stond iets onder in deze geest: De bemanning van dat en dat schip heeft het verraderlijke piratenschip overweldigd. De zwarte bemanning is gevangengenomen en wordt nu overboord gegooid. En dan zag je hoe die mensen met een stuk steen om maar flink te zinken genadeloos over boord werden gegooid. En toen dacht ik, nou ja, ik weet niet meer precies wat ik dacht, ik was 8 of 9 jaar, maar ik dacht: wat is dat toch verschrikkelijk, als macht zich misbruikt, als die geweld gebruikt zonder recht. Ik denk dat dat me altijd verschrikkelijk heeft aangegrepen. Dat dat de reden is, veel meer dan mijn advocatuur, dat je op moet komen, dat vinden al mijn collega's overigens ook, voor de rechten van de verdachten, ook al is het een verschrikkelijke misdadiger."
Over de doodsstraf heeft Leijten een uitgesproken mening: "Ik kan mij best voorstellen dat iemand zoiets afschuwelijks doet dat ie de doodstraf verdient en zelfs kan ik het me voorstellen dat ik iets zou doen waarvan ik zelf zou vinden: eigenlijk ben je het niet meer waard te leven. Zo wezenlijk ingrijpen tegen de menselijke waardigheid van anderen. Dus dat is de reden niet. Maar de belangrijkste reden waarom ik er wel tegen ben is ten eerste dat de doodstraf iets onherroepelijks is, waar je niet meer op terug kunt komen als het een fout is. Dat is bij de doodsstraf in scherpere mate zo dan bij een vrijheidsstraf, waarbij je de vrijheid die kwijt is geweest niet meer terugkrijgt, maar je kunt toch nog wat herstellen. Ten tweede, en dat is eigenlijk het belangrijkste, is dat wanneer je iemand de doodstraf oplegt vanuit een machtspositie, als staat, een gewettigde doodstraf, dan leg je hem iets op waarvan jij, als mens en als overheid niet kunt weten waar het toe leidt. De dood gaat onszelf te boven. De dood is een factor, of je nou gelovig bent of niet, of half-gelovig, waarvan je niet weet wat er geschiedt. Iemand dat opzettelijk opleggen, dat overstijgt de menselijke macht."