Een gesprek over het leven ver weg en dichtbij.
De Belgische schrijfster Lieve Joris heeft zich vanaf haar eerste boek op verschillende plekken ingegraven - het Midden Oosten, Hongarije, Afrika. Zo werkt de schrijfster: een tijdlang wortelen en goed om je heen kijken. Zo beschreef ze in haar debuut De Golf in 1986 al de door snelle economische bloei verscheurde Arabische wereld waar sommige jongeren in een behoefte aan vastigheid teruggrepen op een onbeweeglijk geloof - een thema waar de wereld nog veel van horen zou. In Het uur van de rebellen beschrijft ze de kleine geschiedenis van Assani, een Tutsi rebel, waardoor de grote geschiedenis van de oorlog in Congo en de buurlanden te begrijpen valt.
Over één plek schreef ze tot aan 2007 nog niet: het Vlaanderen van haar jeugd.
Biografie Lieve Joris
(geb. 14 juni 1953 te Neerpelt, België)
"Mijn sleutel is traagheid"
Lieve Joris is een nationaal én internationaal gewaardeerd schrijfster van reisverhalen in het genre dat wel ‘verhalende non-fictie’ dan wel ‘non-fictie literatuur’ wordt genoemd. Met de blik van een fictieschrijfster bekijkt en beschrijft ze de werkelijkheid, en dat doet ze zoals ze zelf zegt in het tempo van een slak: ‘mijn sleutel is traagheid’.
Ze werd in 1953 in België geboren en woont sinds 1975 in Nederland, waar zij de School voor de Journalistiek volgde en voor de Haagse Post en NRC Handelsblad reportages schreef.
In 1986 debuteerde zij met De Golf, het verslag van een vier maanden durende reis door Saoedi-Arabië, de Emiraten, Katar, Bahrein en Koeweit. Later woonde ze in Caïro, wat onder meer in 1991 het Boekenweek-essay Een Kamer in Cairo opleverde, en nog later trok zij naar Syrië, waar zij het leven van de Syrische Hala spiegelde aan dat van zichzelf, beschreven in De poorten van Damascus.
Tussendoor had ze kennisgemaakt met het land dat haar tot de dag vandaag bezighoudt: de voormalige Belgische kolonie Congo. Ze schreef er inmiddels drie indrukwekkende boeken over. In 1987 verscheen Terug naar Congo, waarin zij reist in de voetsporen van haar heeroom die als pater in de koloniale tijd zich over de 'negerkes' ontfermt. Na het vertrek van Mobutu in 1997, keerde ze verschillende malen naar Congo terug en beschreef de jaren van chaos en oorlog. Maar altijd op de manier waarop Lieve Joris werkt: de grote anlayse en geschiedenis haakt ze vast aan de menselijke maat. Dans van de Luipaard uit 2001 en het vorig jaar verschenen Het Uur van de Rebellen zijn de bijbehorende titels.
In dat reisleven nestelde ze zich en passant ook nog in de De Melancholieke Revolutie van Hongarijë in 1989, bundelde ze een aantal verhalen in Zangeres op Zanzibar (1992), waarin onder meer het verslag van haar ontmoeting met de schijver V.S. Naipaul op zijn geboorte-eiland Trinidad, en beschreef ze het Westafrikaanse dagelijkse leven in Mali Blues.
De schijfster heeft nu net rondgesnuffeld in de Aziatische wereld – om eens voorzichtig te proeven of dat een nieuw gebied voor haar zou kunnen zijn. Opvallend genoeg schreef ze nog nooit over haar geboorteland België en het Vlaamse platteland waar ze opgroeide. Wellicht horen we daar meer over, ergens in het Marathoninterview. Djoeke Veeninga gaat in gesprek met Lieve Joris, die naar aanleiding van haar Congo boek in de Franse krant Libération ‘een van de beste journalisten ter wereld’ werd genoemd.
Samenvatting Marathoninterview
Eerste uur:
Lieve Joris noemt zich, zo leerden wij het eerste uur, liever geen journalist noemen en al helemaal niet, zoals een Franse krant schreef, een van de beste van de wereld.
Dit in tegenstelling tot een van haar grote leermeesters, de Pool Ryszard Kapuscinski. Hoewel die, zoals hij vanuit de geschiedenis de literatuur in dreef, misschien wel meer een dichter is, vanwege zijn prachtige beelden. En van wie Lieve Joris vooral leerde dat je moet durven over kleine dingen te schrijven: zoals over het hondje van Keizer Haile Selassie dat op de schoenen van de minsisters piste. Als je dat kunt, heb je misschien wel een boek.
En die andere grote voorganger, V.S. Naipaul, is natuurlijk ook beyond journalism, dus laten we het maar hebben over, zoals Kapuscinski altijd zei ‘non-fiction-literature’.
Literatuur die haar in al die jaren vooral vaak naar Congo bracht, waar ze, net als Kapuscinski, maar dan anders, goed kon zorgen dat de mensen goed voor haar zorgen. Zodat ze niet bij die luitjes van de VN hoeft te logeren, met hun tennisbanen en walkie talkies, maar in het buitengewoon dynamische huishouden van haar vriend Cleon. Waar ze zich, wanneer er ‘s ochtend vroeg alweer zes vreemden voor de televisie zaten, wel eens afvroeg: wat doe ik hier? Totdat weer bleek dat daar zes verhalen voor de televisie zaten. Verhalen van de binnenkant. En, ook dat leerde ze van Kapuscinski, omdat zij blijft wanneer de andere blanken weggaan, heeft ze nog het recht om die verhalen op te schrijven ook.
Terugkomen in haar tweede vaderland Nederland was, na de laatste keer, na bijna zeven jaar Congo, niet makkelijk. Vernauwing en hufterigheid hadden de overhand gekregen. Al die redenen waarvoor ze ooit uit België was weggegaan, golden niet meer. “Weer Congo?”, vroeg een collega. En het hielp ook niet dat het huis verbouwd werd, want wanneer je zelf een bouwwerk aan het maken bent, is het niet handig als de keuken onttakeld is.
Dus schrijven deed ze in België, dat inmiddels meer leek op dat fijne Nederland van vroeger, onder de vleugels van vader abt. En dat ging meteen een stuk beter.
“Maar het ging hier toch ook over de islam”, vroeg Djoeke Veeninga, “en dat is toch ook een onderwerp van jou?” “Jawel, maar naast Congo was er geen ruimte in mijn hoofd, en bovendien: ik moet ergens heen, voordat ik er iets over kan zeggen.” Dus gaat Lieve Joris binnenkort weer naar Libanon om uit te zoeken hoe een Grieks-orthodoxe communist erbij komt tegen Hezbollah aan te schurken, en steekt zij langzaam haar voelhorens uit naar Azië, naar Vietnam.
Maar inmiddels wel met zoveel bagage, haar eigen dorpje Neerpelt op het Vlaamse platteland, waar haar moeder haar al leerde hoe je voortdurend diensten moet uitwisselen met de medemens, maar ook Congo reist mee naar Vietnam, dat ook zijn oorlog heeft gehad, maar er inmiddels op kan reflecteren. Zo gaat inmiddels alles bij alles horen. En hoort haar dementerende vader er uiteindelijk ook bij. Want wanneer ze iets probeert te betekenen voor de mensen in Congo, moet ze ook haar oude vader niet vergeten. Zoals ze ook blij is dat de Congolezen haar gewoon naar huis duwden toen haar moeder overleed. Dat verdriet van je familie, ook daar moet je heen, ook dat moet je zien. En de tijd nemen om dat te verwerken. Want, zei ze tot slot: je licht je anker niet ongestraft.
En dat, dat lichten van het anker, doet ze dan ook minder snel dan vroeger. Want met de jaren komt de mildheid, en is er minder om je tegen af te zetten. En dus minder om achter je te willen laten.
Tweede uur:
Het sleutelwoord van het afgelopen uur was toch wel schuldgevoel. Schuldgevoel van Lieve Joris over de manier waarop ze altijd maar weg was bij haar familie, om te beginnen met het overlijden van haar grootmoeder, toen ze in Amerika was. Die grootmoeder die er toch juist voor gezorgd had dat zij haar eigen plekje had in dat drukke gezin van negen kinderen in het Vlaamse Neerpelt
Maar nu, nu zij zoveel mogelijk voor haar dementerende vader zorgt, van ’s ochtends voeg tot s avonds laat als het even kan, nu haar vader haar Afrika is geworden en ze alle inventiviteit die je nodig hebt wanneer het ergens niet goed gaat, bij hem kan aanwenden, nu is dat schuldgevoel wel ingelost.
En misschien wel daarom kon ze met zoveel openheid en liefde over haar acht broers en zusters praten. De oudste in Spanje, mooie Odet, Fonnie die uiteindelijk op zijn 48e aan de drugs ten onder ging, Theo die leed onder Fonnie, Angel die een echte engel is, professor Tonnie in Brussel, Hildeke, “ons mongooltje dat geen vlieg kwaad doet”, en de kleine Wieke, ze kwamen allemaal volledig tot leven.
Zoals ze ook haar vader helemaal kan zien, zijn hele leven kwam langs, van het halve weeskind tot de door zijn ambitieuze vrouw tot voortdurende studie gemaande belastingophaler. In potentie een heel belezen man, en nu, nu hij in zijn eigen wereld verblijft, nog steeds met een ontroerend open oog voor beeldende kunst.
“En misschien”, zei Lieve Joris op een vraag van Djoeke Veeninga, “is alles wat ik nu doe wel oefening om uiteindelijk zonder sentimenteel te worden te kunnen schrijven over dat waar ik vandaan kom”. Maar wanneer ze het kan, wanneer ze de schaamte kan overwinnen door stijl, misschien hoeft het dan niet eens meer.
En dan het schuldgevoel dat Afrika, en voor een Belgische natuurlijk vooral Congo, bij je oproept. Omdat je natuurlijk niet heen kunt om de strooptochten van koning Leopold, maar ook omdat de Afrikanen je bijna dwingen tot paternalisme. Omdat Afrikanen op de een of andere manier nog steeds niet in staat zijn het heft in eigen handen te nemen. De oplossing moet altijd van een ander komen. En dat werkt uiteindelijk niet, want wanneer je iemand uit een put wil trekken, zal hij zelf mee moeten werken.
En dat is wel de verademing van Azië, dat de mensen daar hun eigen zaakjes bestieren. En toch was de laatste toon van het gesprek optimistisch. Omdat dat eeuwige wingewest Congo, altijd geplunderd, altijd uitgebuit, altijd gekoloniseerd, bezig is met een noodzakelijke vernietiging. Met de vernietiging van de oude verhoudingen en, hoe gruwelijk ook, op zoek naar nieuwe verhoudingen, naar eigen verhoudingen.
En hoe gaat het daarin met je laatste hoofdpersoon, met Asani uit Het Uur van de Rebellen, die als rebel in het oosten probeert zijn plek te vinden in het nieuwe Congo dat met al die barensweeën aan het ontstaan is? Hij is nu in de hoofdstad en hoort bij de verstandige mensen die hopen op een door de internationale gemeenschap gesteunde vrede. En ze is eigenlijk best trots op hem. De andere persoon uit wie Asani is opgebouwd is nu generaal en ook belangrijk geworden. Dat had ze toch maar goed gezien, dat dat niet zomaar mensen waren, maar mensen van de toekomst. Al ligt die toekomst, waar Lieve Joris dus uiteindelijk wel hoopvol over is, nog wel ver weg.