Jan Andries Blokker werd op 27 mei 1927 geboren in de Admiraliteitenbuurt in Amsterdam. Hij kwam in een gezin terecht dat, zoals hij in november 2003 in een artikel in Trouw zegt, “redelijk belezen, maar niet outstanding van afkomst is. Geen adel, maar keurige middenstanders met een sterke neiging tot overdracht.” Van zijn ouders hoorde hij de verhalen die zij hadden meegemaakt, waardoor hij “de Eerste Wereldoorlog heeft meegemaakt. Daar begint mijn herinnering, aangespoeld uit het verleden.” Blokkers vader was kantoorbediende bij een bank, die het ver had kunnen schoppen als hij niet als kind aan tbc had geleden. Door dat op zijn werk te melden waren de promotiekansen verkeken. Tbc speelde een grote rol in huize Blokker: “Tocht! Pas op voor tocht. Ook als de mussen van het dak vielen. Als ik een deur niet achter mij had dichtgetrokken, kon ik van mijn moeder op mijn lazer krijgen, omdat vader bij een open raam zat en ik een aanslag op zijn leven had gepleegd.”
Blokker bezocht de HBS op de Keizersgracht in Amsterdam en deed in 1944 zijn examen: “Ik heb nog een foto, genomen van mijn eindexamenklas, in 1944. Daar staan we, met z’n allen, op de Keizersgracht. Op de achtergrond zie je het huis van Anne Frank. Ze kon zo op ons neerkijken. Daar kan ik met schaamte aan terugdenken.” Hij studeerde daarna Nederlands en Geschiedenis, maar maakte die studies niet af. Op 24-jarige leeftijd debuteerde hij met de novelle Séjour, waarvoor hij de Reina Prinsen Geerligsprijs won. Er volgden nog twee romans, Bij Dag en Ontij (1952) en Parijs, Dode Stad (1954), maar in 1952 legde hij zich op het dagbladwezen toe. Hij werd leerling-verslaggever bij Het Parool, waar Simon Carmiggelt hem onder zijn hoede nam en hem aan het schrijven van filmrecensies zette. Twee jaar later maakte hij de overstap naar het Algemeen Handelsblad. Daar kwam hij Henk Hofland en Harry Mulisch tegen, die ook net hun (journalistieke) carrière waren begonnen. Een vriendschap die velen in de loop van de decennia tot de verbeelding heeft gesproken, het triumviraat van intellectueel Nederland.
Een wat bredere publieke bekendheid kreeg Blokker door zijn deelname aan het roemruchte satirische televisieprogramma van de VARA, Zo Is Het Toevallig Ook Nog Eens Een Keer, waar ook Gerard Reve en Mies Bouwman aan meewerkten. Het programma liep één seizoen, in 1963-1964. In 1967 verliet hij het Algemeen Handelsblad. Hij was uitermate ongelukkig met de samenwerking die het dagblad aanging met De Telegraaf. “Het is voor een groot percentage een gevoelsargument, maar ik vind De Telegraaf nu eenmaal een stinkkrant.” In 1968 begon hij bij de VPRO als chef informatieve programma’s. Ook stond hij in dat jaar voor het eerst met een column in De Volkskrant. Er zouden 3815 columns voor De Volkskrant volgen. Tien jaar later werd hij adjunct-hoofdredacteur, tot 1985. Daarnaast schreef hij film- en operascenario’s, was hij voorzitter van het Productiefonds voor de Nederlandse Film en Bijzonder hoogleraar Persgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Blokker schreef ook een aantal boeken. Met zijn zoons Bas en Jan schreef hij Het Vooroudergevoel.
Jan Blokker verwierf een grote schare fans met zijn scherpe columns, de zuurste azijnpissers van de Azijnbode. Een hekel aan hypocrisie en opgeblazen gedoe, een sceptische kijk op de politiek en een haarfijn gevoel voor wat wel en niet door de beugel kwam. Premier Balkenende werd en wordt in de hoek gezet als ‘ventje’ en Alexander Pechtold als ‘kereltje’. Een groepje trouwe lezers dat vlak voor Blokkers vertrek bij De Volkskrant in 2006 langs mocht komen op de redactie verwoordde het als volgt: “Het ergste verwijt dat ik De Volkskrant maak, is dat jullie mij niet kunnen garanderen dat Jan Blokker het eeuwige leven heeft.”
Die uitspraak kwam dus vlak voor de veelbesproken en breed in de pers uitgemeten breuk met De Volkskrant. Blokker had niet langer het gevoel er thuis te horen, en er waren ook wat ruzies aan zijn vertrek voorafgegaan. Hij stapte over naar het NRC Handelsblad, waar hij voor de ochtendtabloid NRC next ging schrijven.