Naar verluidt zijn er in 1938 maar 34 van gemaakt: de Mercedes-Benz cabriolet, type B model 320. Prachtige auto’s, het mag gezegd, die de nazi’s dan ook maar al te graag confisqueerden voor eigen gebruik. Reinhard Heydrich eigent zich een donkergroene parel toe, met de voor de tijd die laatste snufjes. Kentekenplaat: SS-3.
Hij laat zich er graag in zien. Onverschrokken rijdt hij door Praag, zonder escorte. Als Albert Speer, huisarchitect van Hitler, Heydrich aanspreekt op deze opmerkelijke gang van zaken – of hij niet bang is aangevallen te worden – lacht de Reichsprotektor zijn bezwaren weg en zegt: ‘Waarom zouden “mijn” Tsjechen mij beschieten?’ (In andere geschiedbeschrijvingen wordt hij geciteerd met ‘Mijn Tsjechen doen mij niets’, maar dat is natuurlijk om het even.)
Een misvatting van immense proporties, mag wel gezegd worden. Juist deze arrogantie stelt Jozef Gabcik, Jan Kubis en hun kompanen in staat Heydrichs gedragingen maandenlang in kaart te brengen. Hoe dat afloopt is bekend.
Terug naar de Mercedes. Als de stengun van Gabcik op 27 mei 1942 faalt, grijpt Kubis naar een granaat. Die treft (ten dele) doel: de auto wordt lam gelegd, een groot gat scheurt in de zijkant van de Mercedes en de leren bekleding. Heydrich raakt gewond en wordt naar het ziekenhuis vervoerd, de aanslagplegers vluchten. De Mercedes blijft achter, daar in die beroemde bocht in de weg.