luister de podcast 'Het beste van Biesheuvel' vanaf 23 mei
Bies wordt tachtig jaar! Nu doet zich iets merkwaardigs voor. Hoewel het oeuvre van J.M.A. Biesheuvel – met zijn diep gevoelde (mede)menselijkheid, zijn tsjechoviaanse ontroering, zijn kafkaëske krankzinnigheid en talrijke andere kwalificaties die je er moeiteloos aan kunt geven – als een kathedraal door mijn hoofd zweeft, heb ik hem helaas nog nooit de hand geschud.
Überhaupt is het zo dat ik de mensen aan wie ik in mijn leven het meest denk – buiten mijn vrienden en directe familie natuurlijk – nog nooit heb ontmoet. In het geval van Flaubert, Maupassant, Goethe, Joseph Roth of Stalin is dat niet zo vreemd: ze waren reeds dood toen ik nog moest worden geboren. Hetzelfde geldt voor Hitler, Tsjechov, Couperus, Willem Elsschot.
Maar W.F. Hermans? Hij is van 1921, stierf in 1995. Ik heb dus alle gelegenheid gehad. Stomkop die ik ben. Een tijdje geleden ontmoette ik in Oekraïne een investeerder, een veertiger van half-Oekraïense, half-Nederlandse afkomst. In zijn feeëriek gelegen landhuis, op een flink uur rijden van Kiev, vertelde hij me hoe hij als piepjonge redacteur van de schoolkrant van het Barlaeus Gymnasium, waarvoor destijds ook Hermans schreef, een paar maal bij ‘oom Wim en tante Emmy’ thuis in Parijs mocht logeren. In het legendarische appartement in het zeventiende arrondissement. Het echtpaar was kennelijk nogal gecharmeerd van de pientere gymnasiast. Hij mocht nog een paar maal terugkomen. ‘Schrijf het allemaal eens op!’ maande ik hem, want als het om de vaderlandse letteren gaat probeer ik in stilte altijd goed te doen.
Al een kwarteeuw ben ik buitengaats. Ik heb gemerkt dat de vrijwillige balling een dampkring om zich heen weet van mensen aan wie hij zich in momenten van vreugde, wanhoop en verdriet (ook in ballingschap gaat het menselijke bedrijf gewoon door) kan optrekken. Puur omdat die personen hebben bestaan, dan wel nog steeds leven. Jarenlang woonde ik in Zandvoort naast Menno Buch. Ik heb hem als 06-sekskoning geboren zien worden. Dat was overigens mooi om te zien. Maar zijn broer Boudewijn heb ik nooit ontmoet. Toch denk ik, wandelend door Moskou, of langs de granieten oevers van de Neva in Sint-Petersburg, vaak aan hem. Doorgaans slechts in een flits. Theo van Gogh, Ischa Meijer? Mijn pad kruiste dat van hen maar een paar keer. Gerard Reve zag ik slechts vanuit de verte, toen hij in 1985 in de Leidse Pieterskerk met sacrale ironie vanaf de kansel zijn vier Albert Verwey-lezingen gaf. Maar ook aan Theo, Ischa en Gerard denk ik vaak.