Er hing een luizige mist. Ze reed de dijk af, de veerweg op en toen pardoes het water in. Het was hoogwater en de veerpont lag aan de overkant. Een wandelaar hoorde de plons. De veerbaas zag de wieberende koplampen en voer volle kracht terug. De auto bleef nog even hangen, zo kon de veerpont langszij komen. De veerbaas heeft haar gered en gaf haar koffie in de stuurhut. Toen de stroming vat kreeg op de auto, kantelde hij. Er kwamen allerlei spullen bovendrijven. Even later hoorde mijn vrouw de grote blub waarmee onze auto zijn laatste adem uitblies. Ik ben stratenmaker en woon in Wijhe, volgens mijn vrouw het lelijkste dorp van Nederland. Mijn voorvaderen hebben de Zuiderzeestraatweg gestraat, ze begonnen in Amersfoort en stopten bij de IJssel bij Zwolle. Morgen staat mijn vrouw in de krant.
Ik kwam laat thuis die avond. Op de deurmat zag ik haar doorweekte schoenen en sokken en op de trap een spoor van waterdruppels. Alsof er een smeltende ijsbeer naar boven was gelopen. Vanuit de woonkamer klonk een joehoe. Het was mijn vrouw die nooit joehoe zegt. Ze zat in haar ochtendjas met opgetrokken knieën, haar pantoffels met roze pompoenbolletjes stonden op het vloerkleed. Tegenover haar zat de wandelaar die haar met zijn auto naar huis had gebracht. Mijn vrouw vertelde het hele verhaal in een waterval van woorden. Zoals iemand die in de Efteling uit de Python is gestapt. Toen werd het even stil. Wandelaar Dirk vertelde dat hij tijdens zijn avondwandeling een sigaret opstak toen mijn vrouw hem passeerde, dat hij dacht wat rijdt die auto snel. Hij liet nog even zijn roodgloeiende sigarettenpeuk oplichten tussen haar verdwijnende achterlichten, en toen hoorde hij die plons.
Ik vroeg aan mijn vrouw hoe dit in godsnaam had kunnen gebeuren. Ze wist het zelf ook niet. Misschien een black-out of zoiets, zei ze. En of de auto verzekerd was tegen het-zelf-in-het-water-rijden wist ze ook niet. Weer viel er een stilte, ik zag hun lege kopjes en vroeg of ze iets anders wilden drinken. Doe mij maar een glaasje wijn, zei mijn vrouw enigszins deftig. Doe mij maar een pilsje, zei Dirk, gewoon uit het flesje, zei Dirk en Dirk begon te vertellen. Dat hij haar best had willen redden, maar hij was bang omdat er zoveel stroming stond. En dat die veerman een reuzekerel was en dat hij zichzelf een minkukel voelde. Bij het tweede pilsje vertelde hij dat hij als onderwijzer was opgeklommen tot schoolhoofd en nu zelfs de baas was van een hele club basisscholen. Bovenschoolshoofddirecteur, zei hij en hij praatte ook als bovenschoolshoofddirecteur. Ik raakte in de war van de leerlingbehandelplannen en de accreditatiecommissies en vroeg hem of hij, als wandelaar langs de IJssel, iets meer wist van het been in de IJssel.
Vier pilsjes lang vertelde Dirk over het been. Over de man die in de zomer van 2005 uit hengelen ging en het been vond, een been met een sok. Hoe het forensisch onderzoek op dood spoor was beland en hoe een journalist toen het naadje van de kous wilde weten. Dat het been nu in zijn eentje op het kerkhof van Wijhe lag. Dat de mogelijke eigenaar een Duitser zou zijn geweest. Hij vertelde over de hoogblonde vrouw van de bierfeesten in München en hoe de waarschijnlijke eigenaar van het been was gescheiden van zijn vrouw. Over de hoerenbuurt, de brug in Düsseldorf waar de man, toen nog in het bezit van twee benen, misschien in wanhoop vanaf gesprongen zou zijn en de verwoestende werking van een scheepsschroef. Maar dat er geen metaalsplinters in het been waren gevonden. Dat de Reeperbahn in Hamburg waarschijnlijk van cruciale betekenis was geweest. Over het mislukte casino-avontuur en over de nieuwbouwwijk waarin de man hoopte gelukkig te worden met die hoogblonde vrouw. Ik zag dat mijn vrouw begon weg te soezen. Ik moet even plassen, zei Dirk, hij stond op en keek naar mijn vrouw. Ze slaapt, zei hij.
Een alleraardigste vrouw heb jij, zei hij toen hij terug kwam, doe mij nog een pilsje, dan vertrek ik. We deden nog een pilsje en tegen middernacht verliet hij het pand. Zijn bumper schampte een paaltje. Ik liep de kamer in, zag mijn vrouw liggen als een onschuldig lam, ik dacht nog even dat ik haar daar kon laten liggen. Toen heb ik haar opgetild en als een opgekrulde kat naar boven gedragen.