Ik zit danig in de problemen, maar ik weet niet hoe ik het ga aanpakken want ze horen er allemaal bij. Het is een hele groep. Ook die dames waarbij ik ’s middags aan tafel zit, vanaf het begin zei ik dat het vreemde mensen zijn, dat ze iets in hun schild voeren maar van niemand kreeg ik gelijk. Je krijgt hier nooit gelijk, ze praten je altijd tegen. Dit wordt nooit wat want ze verstaan hun vak niet, ze doen maar wat. Dit huis, waar iedereen zo over roemt, is gedoemd te mislukken. Ik denk dat ze deel uitmaken van een bende, het is een hele groep, er lopen ook buitenlanders. Weet je, dat meisje dat zo me altijd hielp als ik niet naar binnen kon, die doet nu ook al raar tegen me. ’s Nachts komen ze binnen, ik denk dat ze ook stelen. Die ene vrouw, die zo sjiek gekleed is, die naast me zit en de mond niet tegen me opendoet, zij is gisteren weggehaald door de politie. Er kwamen mannen in witte jassen en ze hebben haar meegenomen. Ik mocht niet naar binnen, wacht u maar even hier, zeiden ze tegen me. Ik kon er niet meer in en toen zag ik Henk en die kwam gewoon binnen. Ik vroeg hoe het mogelijk was. Hij zei: U kunt ook gewoon binnen er is niks aan de hand. Henk kwam om met me lopen, hij is rustig en beleefd. ‘Kijk maar,’ zei hij, ‘U kunt ook zo naar buiten.’ Mij houden ze tegen, maar dat neem ik niet lang meer. Ik ben vrij mens en hier kan ik niet blijven. Desnoods duik ik ergens onder. ‘Denk je dat ik het huis nog vind? Vanuit het station? Hoe is het mogelijk, zoveel broers en zussen, met z’n twaalven waren we, en nergens kan ik terecht. Midden in de nacht maken ze me wakker en schreeuwen mijn naam. Ik heb een hekel gekregen aan mijn naam. ‘U moet opstaan,’ schreeuwen ze, ‘hier zijn de medicijnen.’ ‘Als je nou niet snel weggaat met die medicijnen dan vliegen ze met jou, door de kamer,’ heb ik gezegd. ‘Zijn ze nu helemaal gek geworden, ze snappen niet dat ik rust nodig heb en respect. Ik ga hier alleen maar achteruit. Ik doe het niet meer. Nu zitten die mannen op mijn kamer, van die dikke mannen, zó’n armen hebben ze, en ze zijn naakt. Maar waar kan ik terecht, ik kan het hier niemand vragen, ze horen er allemaal bij, het is een grote kliek, ze spelen allemaal onder een hoedje. Dus je begrijpt dat ik je nodig heb, je moet nu komen. Je auto is toch niet zo klein dat je niet kunt komen? Als jij niet kunt, misschien dat die jongen van je durft te rijden. Oudjaar? Wat interesseert mij Oudjaar? Dat is een ramp voor mij. Ze hebben al gezegd dat ik naar een borrel moet komen, straks gaan ze allemaal feest vieren. Misschien kun je je broer bellen en kan hij komen. Geen treinen? Hoe kan dat dan? Ik zit danig in de puree en zie niet hoe ik hieruit kom. Ik heb tegen ze gezegd, nog een stap dichterbij en ik verkoop je een klap. Ze moeten van me afblijven. Neen wat valt dit huis tegen. Dat iedereen zo roemt over de verzorging, voor mij is het waardeloos. Een stel onopgevoede wijven, ja ik zeg tegenwoordig gewoon wat ik vind, ik hou me niet meer in, maar zorg nu maar dat er iemand komt. Ja Hans is geweest, maar die is ook weggegaan. Nu hebben ze hem buitenspel gezet. Hij heeft me duidelijk gezegd dat hij komt als het nodig is, dat hij meteen komt. En het ís nu nodig maar ze weigeren hem binnen te laten. Ze passeren hem, gaan om hem heen.
Dus jij vindt dat ik naar binnen moet gaan en de medicijnen moet nemen? En houd jij het dan mee in de gaten? Let jij dan op-? Want ik vertrouw ze niet. Ik zal wel kijken of ik meega naar de kamer, maar op jouw verantwoording. En jij denkt dat ik die medicijnen gewoon kan nemen? En dan kan slapen? Ik weet het niet, maar ik wil het wel proberen. Maar als jullie daar met z’n allen bij elkaar zitten denken jullie er dan aan hoe ik hier in de puree zit? maar ja, ik ga het proberen, op jouw verantwoording. Ja dag, ja, je moet dan maar bellen als je niet kunt komen.