Ik hoop dat ik deze keer wel met een positief gevoel naar huis zal gaan. Ik druk op de bel. Even later opent mijn moeder de deur: ‘Zo, ben je daar eindelijk.’ Voordat ik haar kan omarmen, draait ze zich om en loopt naar de huiskamer. Ik hang mijn jas op en stap de huiskamer binnen. Vader staat op en omarmt me. Moeder staat in de keuken al koffie in te schenken. Even later zitten we aan tafel met een kop koffie en een punt appeltaart voor ons.
Moeder vraagt me: ‘Smaakt de appeltaart? Zelf gebakken.’
‘Mmm, lekker’, mompel ik en vraag dan: ’hoe gaat het met jullie?’
‘Ach’, begint moeder, terwijl ze naar buiten kijkt: ‘ik mag niet klagen, ik moet letten op wat ik eet, mijn maag hè, laatst hadden we een etentje in het zorgcentrum hiernaast, goed verzorgd hoor, maar wel vet. Nietwaar pa?’ Vader slikt een stuk appeltaart door en antwoordt dan: ‘Ach, dat viel wel mee.’
Moeder haalt haar schouders op, kijkt me aan en vraagt dan: ‘Hoor jij nog wel eens wat van je zus Marja? Wij horen nooit meer wat van haar. Weet jij wat zij over mij gezegd heeft!’
‘Daar wil ik niets over horen’, reageer ik, ietwat geïrriteerd.
Moeder kijkt me verbolgen aan: ‘Ik mag toch wel de waarheid vertellen?’
Ik zucht: ‘Het is iets is tussen jullie en Marja. Daar blijf ik buiten.’
Moeder geeft het nog niet op: ‘Ik begrijp je niet.’
‘Je wilt het niet begrijpen. Ik wil niet betrokken raken bij een conflict tussen jullie en Marja.’
’Wat doe je lelijk. Vroeger was je zo’n lief kind? Maar ja, moeders doen het nooit goed.’
‘Stop met dat zelfbeklag.’
Moeder gooit het over een andere boeg:’ Jij neemt alles veel te zwaar op. Ik had jullie nooit moeten laten studeren. Ik begrijp je niet. ‘
‘Je wilt ons niet begrijpen.’
‘Wat zeg je toch nare dingen? Niemand begrijpt mij, laatst was Karel hier…’
Ik val haar in de rede: ‘Ik wil niet over mijn broer en zus praten als ze er niet bij zijn. Dat heb ik al zo vaak gezegd.’
‘Maar het is de waarheid.’
Ik wend me tot vader: ‘Pa, wat vind jij ervan?’
Vader haalt zijn schouders op: ‘Ik bemoei me er niet mee.’
‘Nee, dat deed je vroeger ook nooit. Gewoon wegkijken, alsof het jou niet aangaat.’
Vader wil de kamer uitlopen.
‘Blijf maar, ik houd er wel over op.’
Moeder verandert van onderwerp en vraagt: ’Wil je iets drinken? Borrel, wijn, bier? Pa, doe jij ook eens wat. Doe mij maar een jong borreltje, dat mag ik wel van de dokter, één of twee per dag kan geen kwaad.’
Vader kijk me aan: ‘Wat wil jij?’
‘Spa rood.’
Vader loopt naar de keuken en roept even later: ‘Er is geen rode spa!’
‘Heb je het weer niet gehaald?’ sneert moeder.
‘Ik kan niet overal op letten’, verdedigt vader zich.
‘Ik kan ook niks aan jou overlaten.’
‘Geef maar een glas water’, zeg ik.
Vader zet de drankjes op tafel.
‘Proost’, roept moeder. Het is even stil en dan waag ik het erop: ‘Hebben jullie mijn gedichtenbundel gelezen?’
Moeder snibt: ‘Daar heb ik geen verstand van. ’Pa mompelt: ‘Gedichten?’
‘Ja, die ik heb geschreven over mijn rouw na de dood van Wilma?’
‘Dat is niks voor mij, ik kan niet tegen verdriet en dood.’
‘Ik zou het fijn vinden als jullie ze lezen en vertellen wat je ervan vindt.’
Vader antwoordt niet maar neemt een slok van zijn bier. Dan doet moeder een duit in het zakje: ‘Nou, zo’n lieve schoondochter was het niet. Blijf je een boterham eten?’
Ineens wil ik weg. ‘Nee, ik ga naar huis, ik wil nog een vergadering voorbereiden.’ Ik sta op en wil afscheid nemen. Dan reageert moeder, een beetje monotoon. ‘Je moet doen wat je niet laten kunt. Maar goed, het was weer gezellig.’
‘Ik vond het helemaal niet gezellig’, bijt ik ze toe.
‘Natuurlijk wel’, reageert moeder fel.
‘Gezellig? Jij zit voortdurend te klagen over je kinderen en je geeft Wilma en trap na. Ik wil hier niet blijven.’
Moeder schiet overeind: ‘Jij bent gemeen.’
‘Gemeen? Gemeen zijn ouders die niet nieuwsgierig zijn naar wat hun kinderen bezielt.’
‘Ga maar jongen, neem thuis een borrel, dan kom je tot rust en dan komt alles wel goed.’
Ik verlaat hun aanleunflat en neem een onverteerbare zwaarte mee.