De relatie met haar moeder was altijd al een ingewikkelde geweest. Haar moeder was een manipulatieve en dwingende persoonlijkheid, waar zij, zeker als kind en jong volwassene, niet tegen opgewassen was. De dwingende verwachtingen van haar moeder hadden haar steeds onzekerder gemaakt.
Goed beschouwd had de breuk haar dus ook een hoop goeds gebracht. Ze had weliswaar haar vader wel gemist en haar broer, die in de breuk was meegesleept, eveneens, maar ze was in die jaren zonder contact, van een onzekere jonge vrouw verworden tot een zelfverzekerde persoonlijkheid.
Toch had het moment dat ze plotseling haar vader aan de telefoon had, haar aan het wankelen gebracht. Hij wilde haar laten weten dat haar moeder was overleden. Nu woonde zij met haar man, in hetzelfde kleine dorp als haar ouders en haar broer, dus ze had via via wel gehoord dat het niet goed ging met haar moeder, maar toch had ze niet de behoefte gevoeld haar moeder op te zoeken.
Nu vertelde haar vader haar dus dat haar moeder dood was en vroeg of zij haar naam en die van haar man, op de rouwkaart wilde hebben. Later bedacht ze zich dat ze daar natuurlijk direct ‘nee’ op had moeten zeggen. Het klopte natuurlijk van geen kanten om, na al die jaren dat er een onoverbrugbare kloof was ontstaan, hun namen op de rouwkaart te zien prijken. Toch wat van haar stuk gebracht liet ze haar vader weten erover terug te zullen bellen. Dat deed ze echter al een paar minuten later en ze vertelde hem wat er door haar gedachten speelde. Dat het raar zou zijn wanneer hun namen nu ineens op de kaart zouden staan. Het voelde volkomen verkeerd.
Haar vader zei het te begrijpen en ze wenste hem sterkte. Ondanks haar eigen problemen met haar moeder, wist ze dat hij heel veel van zijn vrouw gehouden had.
Enkele maanden later nam een wederzijdse vriend van haar ouders en van haar, contact met haar op. Het ging met haar vader eveneens slecht en als ze haar vader bij leven nog wilde zien dan moest ze daar niet te lang mee wachten.
Waarom was dit zo’n lastige beslissing? Haar vader had ze wel gemist en haar moeder was er niet meer. Toch leek de kloof niet te overbruggen. Zou ze? Zou ze niet? Ze sprak er diverse keren met haar man over en die wist haar ervan te overtuigen dat wát ze ook zou besluiten, hij achter haar zou staan.
Ze belde de vriend en legde hem haar dilemma voor. Ze wilde wel, maar was tevens bevreesd voor ‘de kloof’ die in al die jaren was ontstaan. Op zijn geëigende, weloverwogen manier, weerlegde hij haar bezwaren. Haar vader had zelf te kennen gegeven nog slechts één wens te hebben…zijn dochter nog een keertje zien voor hij doodging. Bovendien, zo zei de vriend, zou hij met haar meegaan als ze dat wilde.
Op een zondagmiddag was het zover. Ze toog naar het bejaardentehuis waar haar vader verbleef. De wederzijdse vriend stond haar al op te wachten. Hij nam haar hand in de zijne en zonder veel te spreken liepen ze door de gangen naar de kamer van haar vader.
Daar binnengekomen liep ze op haar vader af en knielde voor zijn stoel neer. Hij sloeg zijn armen om haar heen terwijl de tranen over zijn wangen gleden. ‘Ik ben zo blij’ sprak hij. ‘We gaan geen oude koeien uit de sloot halen; ik begrijp het’…
In een fractie van een seconde was de onoverbrugbare kloof geslecht. Na een paar weken, een hartelijk weerzien tussen haar man en haar vader én een herstelde relatie met haar broer, koos haar vader bewust voor het afscheid. Het was mooi geweest; het was klaar….