Soms zie je wel eens een slager die je verdenkt van het herhaaldelijk pekelen of invriezen en ontdooien van zijn waar. Wie kóópt dat door bietenrood opgefriste gehakt, die ponden leverkaas, de terrines met patés en de rokerig zoete grillworst, gelardeerd met gelig beendervet? De slager laat het er niet bij zitten, hij is druk in de weer achter een betegeld muurtje, maar je weet niet waarmee.
In de overdekte hal galmt een populair radiostation. De ratelende trein van metalen boodschappenkaren die door een slungel naar het verzamelpunt wordt gebracht. De rolluiken van een hobbywinkel zijn al enige weken naar beneden en bij de kapsalon, waar geen verlichting brandt, hangt een a4’tje op de deur. Je durft een dergelijke tekst niet meer te lezen.
Bij een zaak gespecialiseerd in mobiele telefonie staat een jongen in een te ruim streepjesoverhemd. Een snoertje van usb naar een andere moeilijke plug heeft hij niet, hij had er ook nooit van gehoord, als u wilt kunt u anders morgen even terugkomen, dan werkt mijn baas, maar je bedankt vriendelijk en je weet dat je niet meer terugkomt.
En de dierenspeciaalzaak dan, die heeft zakken vogelzaad in de aanbieding. Nu: meenemen, van zus voor zo. En bijna wil je die kilo’s vogelzaad op je schouder hijsen om de eigenaar van dienst te zijn, maar je weet ook dat hij in het jouw plaats zou laten omdat de vogels die regenachtige kwakkelwinter heus overleven zonder.
Dus je verlaat het winkelcentrum, je kocht niets, je keek alleen even, en dat mag – maar op het verwaaide parkeerterrein koop je dan toch maar een oliebol bij de Oudhollandse Gebakkraam.
Want alles sluit, maar niet je hart.
© Thomas van Aalten