Blitse foldertjes, kregen ze, de potentiële nieuwe bewoners van de wijk Bijlmermeer. De hoge middenklasse zou komen te wonen in 'de stad van de toekomst', op een plek zo groen als het Vondelpark. De flats zouden modern en ruim worden opgezet, en je zou er de geluiden van fluitende vogels en zelfs nachtegalen horen, in plaats van brommend verkeer. Een ultiem antwoord op de vervallen, drukke en krappe binnenstad.
Maar toen in 1968 de eerste bewoners de sleutels kregen, was daar nauwelijks wat van te merken. Een bouwput was het, een modderpoel met nauwelijks winkels en voorzieningen, waar het groen nog moest groeien en directe weg- of metroverbindingen met de binnenstad nog afwezig waren. ‘Sommige avonturiers vonden dat leuk, maar anderen waren daar minder over te spreken. Je betaalde veel meer huur dan in de binnenstad, dus een hoop optimistische pioniers vertrokken weer vrij snel,’ vertelt journalist Daan Dekker, die het boek De betonnen droom: de biografie van De Bijlmer en zijn eigenzinnige bouwmeester schreef.
Zelfs eerder, in de planvorming, was er al sprake van een beroerde bijsmaak, zegt ook stedenbouwkundige Wouter Pocornie: ‘Er was verdeeldheid onder beleidsmakers. Sommigen vonden het te socialistisch en progressief, een te groot risico. Ze wilden liever niet dat het project van de grond zou komen.’