Het gevoel een film of tv-serie binnen te stappen kende ik al van mijn eerste keer in New York, vooral omdat ik toen zonder het te weten dwars door een opname heen dreigde te lopen.
Het idee dat je dit land kent omdat bijna alles wat je ziet tijdens een paar weken wel ergens een belletje doet rinkelen, is met de bagage van meer dan veertig jaar mediageheugen maar heel moeilijk af te schudden. En is het geen film of serie dan is het wel literatuur, in een automaat langs de kust van New England zoevend.
In de rauwe werkelijkheid, die ik afwisselend en gefragmenteerd op tv-schermen in restaurants en bars kon volgen, sneuvelden tientallen Amerikanen door wat inmiddels binnenlands terrorisme is gaan heten. Omdat alles hier ernstig en groot is, nam ik af en toe toch maar weer mijn toevlucht tot Nederlandse media om de gebeurtenissen te duiden, hoe erg op de schaal van erg was het nu weer? En hoeveel erger kon de president van de VS het met zijn reacties nog maken. Om eens een Nederlandse sportcommentator aan te halen, er stond weer geen maat op.
Nu rijd ik Providence binnen, een plaatsnaam die ook weer iets losmaakt, maar het duurt een halve dag voor ik me het eerste seizoen herinner van de podcast Crimetown, over de periode dat deze stad op Rhode Island in de ijzeren greep van de maffia was. Raymond Patriarca maakte Providence tot zijn hoofdkwartier en leidde vanuit hier tot zijn dood in 1984 een bloeiende criminele praktijk. Wat me zo trof aan de podcast was de taal die de geïnterviewden spraken, alsof ze zo uit de laatste film van Martin Scorsese waren weggelopen. Maar dat was niet zo, ik was erin gelopen.