Ik woon in Utrecht en de witte wijn heb ik een paar jaar geleden al afgezworen, dus ik twijfelde even na de sneer van Mark Rutte of ik mijzelf nog wel tot de elite zou rekenen. Die elite zat volgens de premier immers in een bootje in een Amsterdamse gracht aan een glaasje Sancerre te ‘sippen’ en ondertussen de landelijke politiek op de vingers te tikken over de klimaatdoelstellingen. Een man die zo Angelsaksisch georiënteerd is als Rutte vergeef ik dit anglicisme meteen, maar ondertussen zat ik wel mooi met een zoveelste identiteitscrisis.
Scheermessenfabrikant Gillette deed in dezelfde week namelijk een poging niet alleen mijn baardharen bij de wortel af te snijden, maar meende ook een rol te moeten spelen in de #MeToo-discussie. Nu is iedere scheermesjesreclame onzin, maar deze leidde natuurlijk niet tot een eensgezind ‘we scheren onze baard eraf en zijn voortaan aardig voor iedereen’, en ik weet nog steeds niet of ik me nou wel of niet moet scheren.
Om mijn elitaire zenuwuiteinden te prikkelen, kocht ik een boek. Het heet Op zoek naar de verloren tijd, ik zeg het maar even in het Nederlands want het is een vertaling en ik zou niet willen dat u denkt dat ik zomaar 4000 pagina’s Franse literatuur uit 1913 ga zitten lezen. Een beetje elitair, vooruit, maar het moet niet te gek worden. Vooralsnog ben ik niet verder gekomen dan de inleiding. Waarin ik lees dat de schrijver van zijn personages nooit expliciet aangeeft tot welke sociale klasse ze behoren, maar dat impliciet doet door hun culturele voorkeuren te laten vallen. Ik zit wel goed denk ik, misschien sip ik er zelfs een glaasje wit bij. Proust, Mark!